Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

santenboetiek (santenpetiek, santenpetie, santenpik)

betekenis & definitie

1. Spottende ben. voor het geheel der ergens aanwezige heiligenbeelden en dergelijke voorwerpen; heiligenbeeldenrommel, santenkraam.

Ondertussen hebben de kramers hun bonte tenten over een mierige santenboetiek opengeschoven en zij staan te midden van hun uitstalling met een glorend gelaat van belofte... . Een beetje afzijdig van deze kramerij ... staat de winkeltent van Roedi G. met de talloze Lieve-Vrouwtjes, fijn uitgebeiteld in beukenhout en met kleuren opgesmukt, TEIRLINCK 1952, 1, 38.

Na heur dood is natuurlijk die hele santepik de zolder opgevlogen, alleen ’t postuurke van Sint-Antonius liet ik staan omdat anders de plek boven de deurwaaier te kaal was, en omdat die de patroon van de kommersanten is, CLAES 1960, 12.

2. In de verb. de hele santenboetiek, in toep. op al de bij een bep. geval betrokken pers. of zaken: de hele santenkraam, alles bij elkaar; de hele rommel, boel, zwik.

Een maand later sloot ik mijn staminee, ik verkocht den heelen santepetik en gaf het geld aan menheer Pastoor voor de arme menschen, CLAES 1933, 198.

Gij, de kerk, de school en de hele santeboetiek. Gij jaagt ons van kindsbeen de schrik van de dood op het lijf. Het spook van de dood ontaardt ons moreel leven, TEIRLINCK 1952, 2, 224.

Zij waren toch maar zeeldraaiers en woonden niet in de stad. En wat verstaat een arme zeeldraaier die niet lezen of schrijven kan van bonden en van heel die santenboetiek, DE PILLECYN 1962, 227.

Alles wordt op de kosten van den Staat herbouwd, en geld er bij om beesten, meubels ..., beddegoed en heel den sinteboetiek in ’t nieuwe aan te kopen, STREUVELS 1962, 115.

„Het is niet goed dat het vuur steeds de brousse en de dorpen verbrandt en nooit de papieren.” Ik zei vaag: ,Ja, Edward” en snapte dat hij niet aan papieren dacht maar aan de mijnen en de huizen en de hele blanke santeboetiek, VAN AKEN 1963, 41.