Van pers. en dieren: grommen, (ontevreden) knorren; mopperen; brommen, brommend rondvliegen (van een meikever).
Hij doet voor haar een draad in den staart van een meikever om hem zoo te laten gronzen, CLAES 1933, 85.
Achiel omvat het enorme achterlijf... en, met een ruk, stoot de os de vloergrond op. De stalknechten binden hem vlug aan de ring. Hij gronst en er springt vuur uit zijn ogen, TEIRLINCK 1952, 2, 38.
Toch zag hij met heimelijk genoegen dat er bij volkstelling en cijnsheffing telkens meer gegronsd werd, VERMEYLEN 1962, 14.