Identiteitskaart (zie ook ald.), -bewijs; persoonsbewijs, legitimatiebewijs. Daarnaast ook: eenzelvigheidsbewijs o., -bewijzen.
Zenuwachtig zoekt zij in haar handtas naar haar eenzelvigheidskaart, en nadat zij deze... heeft getoond, verdwijnt zij weer in de auto, WEYTS 1950, 118.
Ik replikeerde direkt dat mijn vrouw toch met naam en toenaam op mijn eenzelvigheidsbewijs vermeld stond, PAUWELS 1971, 132.
Om nog meer greep te krijgen op de imigranten, wil Hassan nu knoeien met eenzelvigheidskaarten, Volksmacht 11/2/1977, p. 4.