Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

eenzaat

betekenis & definitie

Pers. die zich afzondert, die weinig of geen contact zoekt met anderen, die niet op gezelschap gesteld is; wereldvreemd, asociaal pers.; eenling; individualist; - in ’t bijz.: kluizenaar. Volgens welke voorspellingen van eenzaten en heilige paters allen vervloekt zijn die geesten en spoken uit Deps zullen verjagen, WALSCHAP 1963, 342.

Je wordt onverschillig, menen zij, een eenzaat die zijn eigen weg volgt. Niet maatschappelijk, WILLEMS 1970, 36.

Vooraf had men hem onder de meest verscheidene gedaanten voorgesteld: als een eenzaat, als een loyaal kameraad, een nooit lachende ploegmaat, schuchter, bescheiden, stil, raadselachtig, gierig, asociaal, zwijgzaam, Gazet v. Antw. 12/6/1977.

Hij is een eenzaat zonder vriendinnen. Ophoping van seksuele frustraties en schizofrene angst bewogen hem onweerstaanbaar tot moorden, Gentenaar 12/8/1977.