Moeilijkheden, heibel; drukte, rompslomp; ophef, gewichtigdoenerij; herrie; ruzie. Vooral in vaste verb.: veel ambras meebrengen, veel rompslomp, zorgen geven.
Die flierefluiter noemt ons mensen met veel ambras, maar weinig in de kas, VERMEYEN 1947, 85.
Als er ambras is, heb ik het altijd gedaan, FLORQUIN 1972, 128.
Als het voor hemzelf geweest was, zou hij gezegd hebben: foert, ik wil geen ambras. Hij zou gestopt hebben en met de jongens gesproken en betaald tot hij ervan af was, WALSCHAP 1976, 150.
- Iem. (lelijk) in de(n) ambras brengen, zetten, in moeilijkheden, in verlegenheid brengen.
Als ge me van-ze-leven durft in de ambras brengen, Dopke, met die pas van ’t komiteit...! CLAES 1960, 111.
- Ambras (met iem.) hebben, zoeken, heibel, moeilijkheden, ruzie hebben of zoeken.
Dat zij niet beter vragen dan ergens ruzie en ambras te mogen zoeken, BOON 1975, 62.
Stop eens en voorgoed de smoel van die Tineke, zei ik hem... geef één voorbeeld, en ge zult nooit meer ambras hebben in de bende, BOON 1975, 181.
- Ambras maken, verkopen, drukte maken, gewichtig doen, opscheppen; ook: herrie, ruzie maken.
Het (smokkelen) moest nog al opbrengen, want Lewie miek (= maakte) felle ambras en was gekleed gelijk iemand van ’t groot volk, CLAES 1960, 64.
De nieuwste generatie liet zich van tijd tot tijd ook al eens horen, maar dat was dan maar om wat ambras te maken. Zij waren de experimentelen, zeiden ze. De modernen, DE RIDDER 1966, 154.
- In de(n) ambras zitten, in moeilijkheden zitten, zich in een lastig parket bevinden. Hij die het dichtst bij de edelman zit... schuift een weinig de voeten heen en weer, gelijk hij in de danige ambras zit, BOON 1975, 37.
Sam.: ambrasverkoper, druktemaker, ruziemaker enz.;
- ambraszoeker, herrieschopper, ruziezoeker.