XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Uitbreidingen

betekenis & definitie

Uitbreidingen - De middeleeuwse stad begon aan de monding van de Amstel*, waarna het gebied aan beide zijden werd uitgebreid. We onderscheiden nog de Oude Zijde* en de Nieuwe Zijde*, een aanduiding uit de 15de eeuw, toen A. in twee parochies werd verdeeld. Voordien sprak men van "kerkzijde" (naar de ene, toen bestaande kerk) en de "windmolenzijde" (naar de windmolen bij de latere Nieuwendijk*). Toen in de jaren tussen 1265 en 1275 de Dam* in de Amstel werd gelegd, ontstond het Damrak*. De bebouwing liep oostelijk door van Warmoesstraat* (eertijds Kerkstraat) naar de Nes*, waarlangs een verdedigingsgracht werd gegraven (O.Z.

Voorburgwal*), die doorliep tot de Grim*. Westelijk liep de Nieuwendijk zuidelijk van de Dam (toen "die Plaetse") door naar de Kalverstraat* en het Spui*, terwijl de Wetering (tegenwoordig N.Z. Voorburgwal) de westelijke stadsgracht vormde. Zo klein was de stad in 1342, toen Willem IV in een charter de grenzen van de stadsvrijheid vastlegde. In 1367 kwam een kleine uitleg: het Begijnhof* en het Sint Luciënklooster (later Burgerweeshuis*, nu Amsterdams Historisch Museum*) werden binnen de stad getrokken. In 1380 kwam een grotere uitbreiding: de twee Achterburgwallen werden gegraven, de O.Z. Achterburgwal en de N.Z. Achterburgwal (tegenwoordig de Spuistraat*). Maar nog groter werd de uitbreiding na 1420, toen een bredere stadsgracht op de plaats van de huidige Geldersekade*, de Kloveniersburgwal* en het Singel* gegraven werd. Een groot stuk van de Amstel (bij de Munt) werd nu ook binnen de stad opgenomen.

In 1481 werd aan de ommuring van de stad begonnen, waarbij ook de poorten en torens werden gebouwd, waarvan wij de resten nog kennen in Schreierstoren*, de Sint Antoniespoort* (nu Waaggebouw) en de Munttoren* van de voormalige Regulierspoort*. Op de kaart van Cornelis Anthonisz.* uit 1544 is ver buiten de muur ook reeds de Montelbaanstoren* te zien, die ter bescherming van de Lastage* was gebouwd. Het begin van de 80-jarige oorlog belemmerde verdere bloei, dus verdere uitbreiding van de stad. Eerst na de Alteratie*, in 1578, keerde de welvaart terug en nam de bevolking weer toe, totdat de grote bloei van de Gouden Eeuw bereikt werd. In 1585 kwam de Lastage* bij de stad; de Oudeschans werd de stadsgrens. Een jaar later verkreeg de stad van de landvoogd, de graaf van Leicester, octrooi voor een nieuwe uitleg; het ontwerp was van Joost Jansz. Bilhamer*. Eigenlijk kan men van 1585 tot na 1593 van één grote uitleg spreken. Na 1593 werden ten behoeve van de scheepswerven de eilanden Uilenburg*, Marken* en Rapenburg* aangeplempt, want de Lastage buiten de Geldersekade was in woonwijken herschapen. De grenzen van de stad zijn ten slotte geworden: Herengracht tot Koningsplein, Reguliersdwarsstraat, Botermarkt (nu Rembrandtsplein), Nieuwe Amstelstraat, Rapenburgerstraat naar wat toen de Scharrebiersluis* heette, nu bij het Kadijksplein.

De verdediging van de stad berustte niet meer op de oude stadsmuur van 1481, maar op een nieuwe: een gemetselde wal met uitstekende bolwerken*, twaalf in getal. De oude muur werd in 1601 gesloopt. Op de kaart van Pieter Bast* van 1597 komt ook duidelijk uit hoe ver de stad is uitgebreid. Aan de Oude Zijde is er een groot gebied voor werven en pakhuizen bijgekomen, de buurt waar ook de overal elders vervolgde joden zich gevestigd hebben. In 1613 was de bevolking echter alweer zo sterk gegroeid, dat een volgende vergroting nodig was. Deze uitbreiding, die de stad haar halvemaanvorm gaf, bleek zo royaal te zijn opgezet, dat zij ruim twee eeuwen zou voldoen. De twee mannen die dit grote plan ontwierpen, waren burgemeester Frans Hendrickszoon Oetgens* en de stadstimmerman Hendrick Jacobsz. Staets*. Het plan voorzag niet alleen in ruimte, maar het was ook logisch doordacht. De drie hoofdgrachten zouden onderling worden verbonden door dwarsgrachten en dwarsstraten, die alle zouden uitlopen op de bestaande verkeerswegen van de binnenstad.

Langs de hoofdgrachten kwamen de huizen en kantoren van de kooplieden; daartussen en daarnaast waren volksbuurten geprojecteerd, zoals 't Nieuwe Werk, beter bekend als de Jordaan*, de Leidsebuurt* en de Weteringbuurt*. Het was een werk van jaren. In de eerste decennia werden de grachten gegraven: van Brouwersgracht* tot Leidsegracht*. Ten noorden daarvan werden de Haarlemmerdijk* en de Haarlemmerstraat* aangelegd en de drie Westelijke Eilanden aangeplempt in het IJ, namelijk Prinsen-*, Bickers-* en Realeneiland*. Een beeld van de toenmalige stad geeft de kaart van Balthasar Florisz. van Berckenrode* (1625). Langzaam vorderde het grote werk en in 1663 werd de grachtengordel* consequent doorgetrokken tot de Amstel, waarbij de monumentale huizen verrezen, die nog heden het bijzondere karakter aan de grachten geven. Al valt een schaduw over deze grootse opzet door de "eigenzoekelijkheid" van burgemeester Oetgens*, die door de aankoop van gronden de stad benadeeld heeft, het uitbreidingsplan op zich heeft nog steeds de bewondering van het nageslacht. Vanaf 1662 werd de bebouwing aan de overzijde van de Amstel voortgezet en werden de Nieuwe Heren-, Keizers- en Prinsengracht gegraven. Of de "uitleg" was verzadigd, of de koopkracht was gedaald, feit is dat de bebouwing van herenhuizen praktisch ophoudt bij de Amstel. De grond over de Amstel werd voor een groot deel "om niet" aan charitatieve instellingen overgedaan.

Toen ook deze "verzadigd" waren, werd de Plantage* aangelegd, als park bedoeld. De doorgegraven grachten werden gedempt op een stukje Nieuwe Prinsengracht na, nu Artisvijver. In het noordoosten kwamen nog drie eilanden in het IJ, nl. Kattenburg*, Wittenburg* en Oostenburg*. Omstreeks 1700 was de halve maan voltooid. Zij werd omsloten door een wal met 26 naar buiten springende bolwerken*. Om die wal liep een brede singelgracht en om die singelgracht weer de befaamde Buitensingel* (nu Nassau-, Stadhouders- en Mauritskade). Wat binnen de Buitensingel lag, was, gezien de geringe bevolkingsaanwas na 1660, vol

doende voor de stadsuitbreiding tot diep in de 19de eeuw. De kaart, door Daniël Stalpaert* in 1665 voor de stad getekend, toont dezelfde omvang die A. twee eeuwen later, in de vervalperiode na de Franse overheersing, nog zou hebben. Eerst na 1860 herleefde "de schone slaapster aan het IJ". Een nieuwe geest, nieuwe energie doorstroomde de bevolking. Zeer tot schade van de stad was er toen niet een overheid die planmatig te werk ging. Er werd maar raak gebouwd. Straten verrezen, gehele wijken die niet meer een logisch samenhangend geheel met de oude stad vormden. De Pijp* ontstond, het oudste deel van de stad van de nieuwe uitleg, waarvan de oudste straat, de Frans Halsstraat, van 1872 is. Dit nieuwe deel zou begrensd worden door de Ceintuurbaan*, zo genoemd in 1881, maar dat plan is nooit uitgevoerd. Ook elders vlogen nieuwe wijken de grond uit: de Dapperbuurt en het Oosterparkkwartier zijn van 1875 en volgende jaren.

Aan de Dichtersbuurt, ten westen van de Overtoom, werd in 1883 begonnen; aan de Staatsliedenbuurt, in het noordwesten, twee jaar later. Het was alles werk van eigenbouwers, de later zo slecht beoordeelde revolutiebouw: hoge huizen met alkoven en over het algemeen een tekort aan licht en lucht. De enige goede wijk die in die tijd is ontstaan, is de Museumbuurt, na 1885 ontworpen door P.J.H. Cuypers*. Pas in 1896 heeft de stad in uitbreiding van grondgebied voorzien door annexatie van een groot deel van Nieuwer-Amstel*, waardoor ook het Vondelpark* binnen de gemeentegrens kwam te liggen. Het grondgebied van de stad kwam door deze uitbreiding van 3.250 op 4.630 ha. Pas in onze eeuw is men weer begonnen met een planmatig en door de overheid geleid bebouwen van nieuwe gronden. In 1917 werd H.P. Berlages* grote plan voor Zuid* aangenomen. Voor het eerst werd de organische groei van de stad weer begrepen, voor het eerst sinds Oetgens werd de stad weer als geheel beschouwd.

Berlage stippelde de hoofdlijnen uit: de vorstelijke Amstellanen de vorm van de omliggende wijken. Jonge architecten kregen hun kans en mochten hier bouwen volgens hun eigen opvattingen, in staal en beton, in baksteen en glas. In 1922 zette Michiel de Klerk* zijn blokken langs de Amstellaan*, in 1931 verrees J.F. Staals* fel omstreden wolkenkrabber* op het tegenwoordige Victorieplein*. Vier jaar later bouwde ir A. Boeken de Apollohal*, weer vier jaar later ir D. Roosenburg de Rijksverzekeringsbank*. Het waren stuk voor stuk monumentale bouwwerken, gelegen bij of aan het water, een geheel vormend met het water dat in de stad zo'n grote rol speelt. Daartussen verrezen de woningblokken, vaak van woningbouwverenigingen die de opvatting waren toegedaan dat ook de arbeiders behoefte hebben aan licht en lucht.

Deze gestadige uitbouw noodzaakte echter weer tot annexatie van stukken van omliggende gemeenten. Dikwijls ging dat met wrijvingen gepaard, zoals de grote annexatie van 1921, die een einde maakte aan de zelfstandigheid van een groot aantal Waterlandse dorpen. Maar de levendige, krachtige stad zag verder. Zij ontwierp havens en nieuwe tuindorpen, zij annexeerde gebieden die niet direct van waarde voor haar waren, maar die het zouden worden in de toekomst. In 1921 werd het stadsgebied van 4.600 op 17.500 ha gebracht. Die grote annexatie bracht Watergraafsmeer* bij de stad en de dorpen Buiksloot*, Nieuwendam*, Schellingwoude*, Sloten*, Sloterdijk*, Osdorp*, Durgerdam*, Holysloot* en Ransdorp*. In verband met deze grote uitbreiding, waarvoor burgemeester Tellegen* zich zeer ingespannen heeft, ontstond het begrip "Groot-Amsterdam". Na 1945 is A. in het westen, noorden en zuiden aanzienlijk uitgebreid door de bouw van de tuinsteden (Slotermeer*, Slotervaart*, Geuzenveld*, Osdorp*, Overtoomse Veld*, Buitenveldert*, Banne Buiksloot* en Molenwijk*), meer recentelijk met Sloterdijk, de noordelijke IJ-oever, Amsterdam-Zuidoost*, Nieuw-Sloten en in de 21ste eeuw IJburg*.

LIT. Uitbreiding van Amsterdam in de jaren 1945-1959, O.A. 1959, 207; Uitbreiding en voorbereiding, O.A. 1959, 223; dr. L. Jansen, De derde vergroting van Amsterdam, J.A. 1960, 42; Zand in Noord, O.A. 1960, 354; dr. L. Jansen, De stadsuitbreiding van 1663, O.A. 1963, 374; dr. I.H. van Eeghen, De stadsuitbreiding van 1585/86, J.A. 1971, 44; Egbert Ottens, 75 jaar volkshuisvesting in Amsterdam 1, 2 en 3, O.A. 1990, 226 en 282 en 1991, 24; I. Lutgert, "Als Amsterdam zich over ons ontfermt", O.A. 1996, 251; Amstelveense Historische Reeks no. 4, De lusten en de lasten, grensperikelen en samenwerking, 1996.