XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Trippenhuis

betekenis & definitie

Trippenhuis - Toen Lodewijk en Hendrick Trip, geparenteerd aan de Dordrechtse kanonnenkoning Lodewijk de Geer*, zich in A. vestigden, wensten zij een groot, hecht en mooi huis voor hun twee gezinnen. Justus Vingboons* kreeg er in 1660 opdracht toe en hij kon uit voile beurs tasten, want de gebroeders Trip handelden in ijzer, koper, lood, geschut en ammunitie, ja zelfs in hele oorlogsschepen. In die woelige tijden was dat een handel, waar muziek in zat. Hun keus viel op de Kloveniersburgwal. Op nr. 29 ziet men nog heden de streng classicistische gevel.

Een imposant bouwwerk van bentheimersteen en acht tot pilaster geplette Ionische kolommen, veel beeldhouwwerk in de gevel en mortiervormige schoorstenen op het dak (in 1846 verwijderd, maar later weer aangebracht). Men ziet niet direct dat dit huis eigenlijk uit twee woonhuizen bestaat. De scheiding loopt, vreemd genoeg, achter het middenvenster; wel een merkwaardige consequentie van Vingboons' streng symmetrische bouwwijze. Op 24 mei 1660 werd de eerste steen gelegd. Twee jaar later was, blijkens het jaartal in de gevel, het bouwwerk voltooid. Vingboons zelf was er heel tevreden over en gaf zijn huis in een uitvoerige beschrijving zelfs een goede recensie. Lodewijk en Hendrick lootten om het woongedeelte; Hendrick kreeg het noordelijke. Hij overleed echter kort na de voltooiing. Diverse van zijn nakomelingen woonden er nadien, totdat het noordelijke deel in 1713 verhuurd werd aan de Kamer van Zeeland van de VOC* In 1766 werd de helft van het huis verkocht aan de diaconie der Gereformeerde Gemeente, die haar deel in 1801 verkocht aan de kunsthandelaar C.S. Roos, die er een befaamde kunstgalerij had.

In 1808 had Roos 5/6 van het huis; hij verkocht het aan het rijk, dat in 1829 het geheel verwierf. Met het zuidelijke deel was het anders gegaan. Lodewijk woonde er tot zijn dood in 1684. Zijn dochter Anna bewoonde het en na haar verschillende andere familieleden, totdat ook dit huis in de 18de eeuw aan allerlei mensen verhuurd werd, o.a. aan Gerrit Braamcamp*, die er omstreeks 1750 zijn schilderijenmuseum had. De laatste particuliere eigenaar was hier de laatste achterkleinzoon van Lodewijk, mr Louis de Marez Trip, die zijn deel in 1773 vermaakte aan de stad, echter onder zo veel voorwaarden dat de stad pas in 1842 eigenares werd. Hoewel dus in de 19de eeuw het eigenaarschap wat verward was, is sinds 1808 het gebouw bij allerlei openbare instellingen in gebruik geweest. In de Franse tijd hield er het Wetgevend Lichaam zijn zittingen en ook was er het door koning Lodewijk Napoleon toen gestichte Koninklijk Instituut van Wetenschap, Letterkunde en Schoone Kunsten gevestigd. Dat is later uitgegroeid tot de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen*. Bij besluit van 3 sept. 1814 werd bepaald dat 's Lands Museum van Schilderijen en het Kabinet voor Natuurlijke Historie in het Trippenhuis zouden komen. Het laatste verhuisde spoedig naar Leiden, het eerste bleef er tot 1885, toen het Rijksmuseum* werd gesticht.

Dit museum is het dus, dat E.J. Potgieter* behandelt in zijn "Rijksmuseum". In 1885 sloten rijk en gemeente een overeenkomst, waarbij het rijk het gehele gebouw kreeg, sindsdien zetel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. In 1985 begon de Rijksgebouwendienst een onderzoek, op basis waarvan besluiten werden genomen over de restauratie van het Trippenhuis, dat ontruimd moest worden. De werknemers van de Akademie verhuisden in 1988 naar de huurpanden Kloveniersburgwal 27 en 31, die beide werden verbouwd en uitgebreid met een restaurant en een wintertuin. De belangrijkste reparaties aan het Trippenhuis waren aan de kap, de balklagen en de voor- en achtergevel. Een aantal plafondschilderingen werd opgeknapt. In okt. 1991 was de restauratie voltooid.

LIT. R. Meischke, H.E. Reeser e.a., Het Trippenhuis te Amsterdam, 1983; Karin Jongbloed, Het Trippenhuis gerestaureerd, O.A. 1993, 164; J.J. Voskuil, Het Bureau, vanaf 1996.