XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Paleis, Koninklijk

betekenis & definitie

Paleis, Koninklijk - A. bouwde reeds in de 14- de eeuw een stadhuis op de Dam, dat echter in 1421 afbrandde. Het tweede stadhuis was nog maar net klaar, of dit werd in 1452 ook door brand verwoest. Ook het daarna gebouwde stadhuis, een uit verschillende delen bestaand "Stedehuys" met een sierlijk torentje, werd in 1652 het slachtoffer van de rode haan.

Van de ruïne die overbleef, maakten veel kunstenaars, onder wie ook Rembrandt*, tekeningen. Stonden de eerste stadhuizen midden op de Dam, het huidige gebouw verrees aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Al in 1639 waren er plannen om een nieuw stadhuis te bouwen.

Die plannen werden urgent door de brand in 1652. Jacob van Campen* (1595-1657) maakte het ontwerp. Hij was niet de eerste de beste, want voor Frederik Hendrik ontwierp hij enkele paleizen, hij bouwde kerken in Haarlem en Leiden, en was tussen 1635 en 1648 werkzaam in A. (zie: Coymanshuis). In 1643 waren de onteigeningen van de huizen die zouden moeten verdwijnen, al begonnen. De stadhuisbouw werd aan Jacob van Campen opgedragen, maar door meningsverschillen met stadsarchitect Daniël Stalpaert* (1615- 1676) duurde het nog tot 1648, voordat de eerste van de 13.659 palen kon worden geslagen. De geschillen bleven echter bestaan en toen Stalpaert in Van Campens plan allerlei wijzigingen had doorgevoerd, vertrok deze in 1652 naar Amersfoort, waar hij op zijn buitenverblijf Randenbroek op 13 sept. 1657 overleed. De stadhuisbouw, nu onder leiding van Daniël Stalpaert, ging door en in de zomer van 1655 betrok het stadsbestuur het nieuwe gebouw, dat echter pas in 1662 geheel gereed was. Het rijke interieur bracht in die dagen landgenoot en vreemdeling in vervoering. Constantijn Huygens* dichtte: "Doorluchte Stichteren van 's Werelds Achtste wonder, van soo veel Steens omhoogh, op soo veel Houts van onder, Van soo veel kostlicks, soo Konste- lick verwrocht, Van soo veel heerlickheits, tot soo veel nuts gewrocht". Ook Vondel* luchtte zijn hart in zijn gedicht: "Inwijdinge van 't Stadhuis t'Amsterdam" en hij eerde Jacob van Campen met een grafschrift: D'Aertsbouw- heer, uit de stam Van Kampen, rust hier onder.

Die 't raedshuis t'Amsterdam Gebout heeft, 't achtste wereldwonder". Kosten noch moeite werden gespaard voor de bouw van dit "goddelijck gesticht door Kampens geest ontloocken". Beeldhouwers en schilders als Artus Quellijn*, Rombout Verhulst, Ferdinand Bol*, Govert Flinck* en Sijmen Bosboom werkten aan het interieur. De totale kosten bedroegen ƒ 8,5 miljoen, een formidabele uitgave in die dagen. Gedurende meer dan twee en een halve eeuw was dit imposante gebouw het centrum van de stad en de Republiek. Hier zetelden de trotse burgemeesters, die zich even machtig voelden als gekroonde hoofden. De grote verandering kwam in 1808, toen koning Lodewijk Napoleon het stadhuis tot paleis wenste. Hoewel koning Willem I in 1813 het raadhuis aan de stad teruggaf, was het gemeentebestuur niet in staat het gebouw op waardige wijze in bezit te nemen. Daarom bood de stad Willem I het provisioneel gebruik aan, hetgeen de koning accepteerde. Dit duurde tot 1873,

toen een comité van bekende Amsterdammers een adres zond aan de gemeenteraad, waarin verzocht werd al het mogelijke te doen om de stad het paleis terug te geven. Nadien heeft de Paleis-Raadhuiskwestie de gemoederen beziggehouden. In 1935 werd tussen het rijk en de gemeente A. overeengekomen dat de stad 10 miljoen zou ontvangen voor de bouw van een nieuw stadhuis en in ruil daarvoor het Paleis aan het rijk zou afstaan. Sindsdien fungeert het Paleis vooral als toeristische trekpleister en tentoonstellingsruimte.

LIT. T.H. Lunsingh Scheurleer, De inrichting van het Koninklijk Paleis te A. onder Lodewijk Napoleon, publikatie van het Genootschap van Napoleontische studieën, 1955, 25; dr P.L. de Vries, Amsterdamse regenten in de 17de eeuw, O.A. 1973, 74; M.G. Emeis jr, De grote vergulder, O.A. 1973, 105; dr C. Lion Cachet, Schildering "Het Oordeel", van Jacob van Campen, O.A. 1974, 329; Quellijns beeldhouwwerk in Paleis, O.A. 1977, 148; H.J.M. Roetemeijer, Het Paleis op de Dam heeft soms vreemde bezoekers, O.A. 1980, 314; M.G. Emeis jr, Het paleis op de Dam, 1981; Ellen Fleurbaay, Het achtste wereldwonder, 1982; Ellen van Olst, Het achtste wereldwonder, de bouw van het stadhuis op de Dam, O.A. 1982, 170; G.

Hoogwoud, Het stadhuis en het paleis staan E. Huiskens, 's Konings Paleis op de Dam, 1990; W. Dubbelaar, Beeldhouwwerk in het paleis- tympaan, O.A. 1992, 277; Gerrit Vermeer & Ben Rebel, Historische Gids van Amsterdam: de oude binnenstad, 2000, 60-66; G. Mak, Het Stadspaleis, 1997; E.J. Goossens, 's Konings Paleis op den Dam, 1989; E.J. Goossens, Schat van beitel en penseel, 1996.