XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Nachtwacht

betekenis & definitie

Nachtwacht was in de middeleeuwse stad met haar gebrekkige straatverlichting hard nodig. In de 14de eeuw moesten poorters (zie: Poorterschap) bij toerbeurt 's nachts de wacht houden en ook was er een aantal bezoldigde wachters. De poorterswacht was al in 1557 in zoverre geregeld, dat alle poorters tussen 20 en 60 jaar daarvoor om de beurt werden opgeroepen. Men moest om tien uur 's avonds gewapend op het Stadhuis komen, waar men ratel en lantaarn alsmede instructies kreeg. In 1585 werd, vooral om het Stadhuis te bewaken, een ruiterwacht ingesteld, die slechts enkele jaren te paard bleef, maar toch nog zeer lang Ruiterwacht bleef heten.

Tussen 1656 en 1664 was de Ruiterwacht opgenomen in een soort stadsmilitie ter bewaking van het Stadhuis, maar daarna kwam er weer een nieuwe ruiterwacht van 30 man en een kapitein. De nachtwacht- ploeg van bezoldigde dienaars bestond uit een samenraapsel van slecht betaalde lieden, die allerlei baantjes verrichtten en 's nachts, door het lopen met de ratel, een kleine bijverdienste hadden. Zij moesten, blijkens de instructie van 1673, de ratel "reppen bij tijden van brand, straatschenderij, huisbraak, dieverij of eenig ander ongemack" om daarmee de burgerwacht (schutterij*) of "andere goede lieden" te hulp te roepen. Het gevolg van het feit dat iedereen nachtwacht kon worden en de beloning gering was, was de aanleiding tot een voortdurende stroom van klachten, daar de nachtwachtwakers, blijkens vele rechterlijke vonnissen, dikwijls met gespuis in contact stonden en vaak diefstal begunstigden. In 1795 kwam hierin weliswaar enige verandering, maar dat duurde niet lang. In 1811, tijdens de Inlijving, schafte de directeur-generaal der politie, Devilliers Duterrage, de nachtwacht geheel af. In plaats ervan kwam bewaking door lieden die, ressorterende onder de politie, gedisciplineerd en geregeld de nachtwachtdiensten vervulden. In 1813 werd echter het stelsel van de Fransen afgeschaft en de oude methode met al haar nadelen weer in het leven geroepen. Er werden door de hele stad nacht- wachthuisjes gebouwd, er kwam weer een slechte betaling, kortom, binnen een paar jaar waren er dezelfde klachten als in de 18de eeuw. Een van de vreemdste bepalingen was dat de nachtwaker die iemand in arrest had gesteld, langer dan gewoonlijk in dienst moest blijven, teneinde aan de politie inlichtingen te verstrekken en zijn arrestant over te dragen.

Geen wonder dat de nachtwakers in vele gevallen, gezien het feit dat ze overdag ook hun werk hadden, dan maar liever een oogje dicht deden. In 1816 stelden B. en W. een aparte avondwacht in, de "platvoet" genaamd, gelopen door speciale wakers van half zes tot tien uur in de wintermaanden, daar in die dagen de Amsterdamse straten 's avonds onveilig werden gemaakt door allerlei gespuis en de nachtwacht pas om tien uur opkwam. Nadat omstreeks het midden van de 19de eeuw enige wijzigingen in het nachtwachtwezen waren aangebracht, die inderdaad tot verbeteringen leidden, werd toch in 1878 besloten tot afschaffing van het korps. In 1881 werden de nachtwachthuisjes, waarvan er 140 door de hele stad verspreid waren en waar de nachtwakers tussen de rondes in met pijp en vuur- stoof zaten, opgeruimd. Na dat jaar klonk ook niet meer de kreet van de nachtwakers door de straat, als zij de burgerij verkondigden, hoe laat het was. De politie nam hun taak over. Ook de torenwachters* verdwenen. De nachtwakers mochten van het publiek geen giften aannemen, doch hadden het recht met Nieuwjaar en met de kermis langs de huizen van hun wijk te gaan om een fooi te vragen.

Daarbij werden dan prenten met heilwensen aangeboden, waarvan er een in het Gemeentearchief berust, die van 1698 dateert. Het waren primitief geïllustreerde en gedrukte prenten met een zegenwens op rijm, die gewoonlijk langdradig was en waarin vaak de belangrijkste gebeurtenissen van het afgelopen jaar bezongen werden. Na 1843 werden de prenten vooraf door de directeur van de politie gekeurd. Van Allerheiligen tot Pasen gingen de nachtwakers bovendien wekelijks huis aan huis langs de woningen van hun wijk en vroegen "een turfje voor de wacht". Wie dadelijk of met Nieuwjaar een ruime fooi gaf, kreeg met krijt een teken op de post naast de deur, zodat een nachtwacht hem niet meer lastig behoefde te vallen. In onze tijd heeft de elektronica de diensten van de nachtwakers overbodig gemaakt. Ze zijn er nog wel, maar alleen voor onbeveiligde bouwobjecten, grote industriële projecten, bedrijven en potentiële kraakpanden.

LIT. J.H. Kruizinga, Van nieuwjaarsprenten en bedelliederen, O.A. 1950, 2; J. Vriese, De Amsterdamse nachtwacht, O.A. 1949, 16; id., Bewaar je vuur en je kaarsje wel, O.A. 1951, 277.