XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Maatschappij voor Nijverheid en Handel

betekenis & definitie

Maatschappij voor Nijverheid en Handel - In 1777 richtte de uit 1752 daterende Maatschappij der Wetenschappen een economische afdeling op: de Oeconomische tak van de Hollandsche Maatschappij der Weetenschappen. De Oeconomische tak kreeg in de loop der jaren verschillende namen, zoals Nationale Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij (1797) en in 1920 de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel. In

1778 volgde de oprichting van het Departement Amsterdam. Dit departement werd opgericht om de A'damse economie nieuw leven in te blazen en het heette in 1778 het Achtste Departement van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel. De maatschappij spande zich van het begin af in om wantoestanden te signaleren en om er iets tegen te doen. Zij voerde actie tegen de kinderarbeid, pleitte voor betere volkshuisvesting en legde de basis voor tal van maatschappelijke instellingen. Op haar initiatief werd in 1871 het Koloniaal Museum in Haarlem opgericht, waarvan de verzameling in 1913 werd geschonken aan het Koloniaal Instituut te A. Andere stichtingen waren: het Veiligheidsmuseum A. (sinds 1990 Stichting Consument en Veiligheid), Tropeninstituut*, Heidemaatschappij, Landbouwschool in Wageningen, Bureau Handelsinlichtingen, Stichting Teleac, Jaarbeurs te Utrecht, het Instituut voor Bedrijfskunde (Nijenrode), het Nederlands Instituut voor Nijverheid en Techniek* (NINT) en Amsterdam Promotion. De maatschappij vierde op 9 juni 1977 haar 200-jarig bestaan met de uitgave van het standaardwerk "De economische geschiedenis van Nederland", geschreven door elf deskundigen uit Nederland en België, onder redactie van J.H. van Stuyvenberg. De doelstelling van de maatschappij is steeds dezelfde gebleven: vermeerdering van de volkswelvaart, dus van algemene welvaart en welzijn, door de bevordering van nijverheid, handel, dienstverlening en van andere economische sectoren. De maatschappij wil daarmee aangeven dat de economie en vooral het bedrijfsleven de materiële basis is van de volkshuishouding, waarbij overigens niet het ondernemersbelang, maar het algemeen belang vooropstaat. De Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel bestaat uit veertig departementen en circa 3.000 bedrijfsleden en 5.000 persoonlijke leden.

LIT. Nijverheid en handel, O.A. 1978, 310; Red. J.H. van Stuyvenberg, De economische geschiedenis van Nederland, 1977.