XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Gapers

betekenis & definitie

Gapers - In de periode dat Van Lennep* en Ter Gouw* hun standaardwerk "De Uithangteekens [...]" publiceerden (1868), was de gaper een zeer algemeen uithangteken bij, zoals zij zeggen "Apothekers, Chemisten en Drogisten". De auteurs geven een aantal verklaringen van het fenomeen, die in de meeste gevallen door latere onderzoekers weerlegd zijn, maar op een paar punten moeten die hen gelijk geven. Van Lennep en Ter Gouw zeggen: "Ons dunkt de eenvoudigste verklaring van den oorsprong en de betekenis der gapers als uithangteken deze: 't Is een sprekend blazoen. Gapen is toch hetgeen de geneesheer den kranke verzoekt te doen als hij diens tong bekijken wil, gapen is nodig om likkepotjes te slikken...

Van gapers leefde de apotheker; is het een wonder dat hij een gaper tot zinnebeeld koos." In latere publicaties wordt steeds naar Van Lennep en Ter Gouw verwezen. In A. is de gaper langzamerhand een zeldzaam verschijnsel aan het worden. Telde O.W. Boers er in 1961 nog 17, momenteel zijn er aan de openbare weg nog slechts drie te vinden, een gehelmde gaper aan "Het Huys met de Gaeper", Gravenstraat 21, en aan Staalstraat 4 en Herenstraat 7.

LIT. J. van Lennep en J. ter Gouw, De uithangteekens, 1868; A.P. Lopez Suasso, Gevelstenen schetsboek (Handschrift op Gemeentearchief Amsterdam), ca. 1875; H.W. Alings, Amsterdamse gevelstenen, 1949; P. van Leeuwen, Amsterdamse uithangborden en gevelstenen, 1974; O.W. Boers, De gevelstenen van Amsterdam, 1992; Thijs Mol, De uithangtekens van Amsterdam, M.A., 1940, 97 en 117; K. Woudt en J. den Hengst, Over de gaper als uithangteken, 1980; C. Otten, Kopstukken. De gaper als uithangteken van apothekers en drogisten, 1997; O. Boers, Gapers in en uit Amsterdam, Maandblad Monumenten 1998, 6.