XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Cabaret

betekenis & definitie

Cabaret - In A. is ontstaan op 19 aug. 1895 toen in de Quellijnstraat 64, in het "Wapen van Habsburg", ook wel "De Haps", "Habbelebababs" of "De Kuil" genoemd, de 27-jarige artiest Eduard Jacobs* (1868-1914) optrad. Hij begeleidde zichzelf op de piano en zong striemende liederen over de hypocrisie van de burgerij en het ellendige leven van de hoeren. Zijn liedjes "'t Aristocraatje" en "De Bankiertjes" werden populair. Het pand in de Pijp* werd op 16 juni 1980 door een ontploffing grotendeels verwoest en daarmee verdween de laatste herinnering aan het ontstaan van het A'damse cabaret. Eduard Jacobs stichtte na de Quellijnstraatperiode in de Warmoesstraat een sociëteit, "De Sphinx".

Hij speelde in de revues "Amsterdam in vuur en vlam" en "Flora uitstappen" in het Floratheater* in de Amstelstraat, waar hij ook excelleerde in "Klacht van een koloniaal" en "Het Boterbriefje". Aan die revue in 1911 werkten ook mee Louis Davids* (1883-1939) en Henriëtte Davids* (1888-1975), evenals Louis de Bree (1884-1971). Van 1912 tot 1914 maakte Jacobs een tournee door Nederlandsch-lndië. Na zijn terugkeer trad hij nog op in het Panopticum, dat later als Centraal Theater* zijn deuren zou openen. Jean Louis Pisuisse* en Nap de la Mar waren, in de tijd van de opbloei van het variété*, kunstenaars die aan hun repertoire een cabaretsfeer gaven, maar de tijd was daar toen nog niet rijp voor. Het publiek accepteerde dat cabaret alleen als onderdeel van een variétéprogramma. Andere namen die het A'damse cabaret groot gemaakt hebben, waren Koos Speenhoff (1869-1945), Dirk Witte* (1885-1932) en Max Tak* (1891-1967).

In de jaren na 1940 beleefde het cabaret, nadat het sinds 1935 reeds langzaam omhoog gegaan was zowel in de waardering van het publiek als in het peil van de voorstellingen, een plotselinge en nog steeds aanhoudende vooruitgang. Na de oorlog namen andere artiesten de plaatsen in van de oude garde en we denken hierbij in het bijzonder aan "de grote drie": Wim Sonneveld*, Wim Kan* en Toon Hermans. In cabaretachtige radio- en televisieprogramma's trad Tom Manders (Dorus) op; jonge cabaretiers en tekstschrijvers als Sieto Hoving, Henk Elsink, Seth Gaaikema, Paul van Vliet en Guus Vleugel lieten kritische, romantische of speelse geluiden horen, die een steeds groter publiek aanspraken. Zaalartiesten, zoals Corry Brokken, Rudy Carell, Lenny Kuhr, Jasperina de Jong, Eric Herfst, Ramses Shaffy, Herman van Veen, Freek de Jonge, Ivo de Wijs en André van Duin toetsten hun ideeën voortdurend aan een kritisch luisterend publiek. De nieuwste vorm van cabaret heet "stand-up comedy" en stoelt op de Amerikaanse traditie van genadeloos snel verbaal vermaak. Vanwege de 100ste verjaardag van het cabaret hield het Nederlands Theater Instituut in A. in 1995 het hele jaar door lezingen, discussies, een symposium en twee tentoonstellingen, waarvan een in het Joods Historisch Museum.

LIT. Alex de Haas, De minstreel van de mesthoop (Eduard Jacobs), 1958; Wim lbo, Onder Collega's, een serie radio-roddels ingeleid door Corry Vonk en Wim Kan, 1954; id., En nu de moraal van dit lied. Overzicht van 75 jaar Nederlands Cabaret, 1970; id., Cabaret, wat is dat eigenlijk?, 1974; id., Cabaret in Amsterdam, 1975; id., 40 jaar Wim Kan met Corry aan zijn zijde, 1976; J.E. van der Kamp, Mens, durf te leven - Grote figuren uit het cabaret in en om Amsterdam tot 1940, 1978; Jacques Klöters, Het populaire lied, O.A. 1980, 77; Wim lbo, En nu de moraal. Geschiedenis van het Nederlands Cabaret, 1936-1981, 1982; Hetty Berg, Salvator Bloemgarten, Joost Groeneboom, Jacques Klöters en Piet de Rooy, Dat is de kleine man ... 100 jaar Joden in het Amsterdamse amusement 1840-1940, 1995.