Gepubliceerd op 18-08-2020

Ridderhofstad

betekenis & definitie

Ten tijde der Republiek bestonden de Staten der Vereenigde Provinciën uit afgevaardigden van de „ridderschap en steden”. De ridderschap werd geacht het platteland te vertegenwoordigen.

Tot de ridderschap werden gerekend : de bezitters van een ambachtsheerlijkheid of van een hofstede, waaraan het recht van vertegenwoordiging in de Statenvergadering verbonden was. Zulk een hofstede heette in Holland, Utrecht en elders een ridderhofstad; in de Oostelijke provinciën was de naam: havezate. Evenals bij de havezaten golden bij de ridderhofsteden zekere regels, waaraan voldaan moest zijn, voordat men aan den eigenaar het recht van vertegenwoordiging ter vergadering van Ridderschap en Steden gaf. De eigenaar moest landerijen bezitten, de hofstede moest het aanzien hebben van een kasteel en moest een klapbrug als toegang hebben. In het Rijksarchief te Utrecht hangt een kaart, waarop de namen der ridders van het Nedersticht in het jaar 1531 zijn opgesomd. Op die kaart staat ook vermeld, welke de eischen voor een ridderhofstad zijn en wel in de volgende bewoordingen:1.dat degene eigenaar of grondheer wesen moet.
2.dat de hofstede rittewoninge (ridder?) sal zijn, met opgetogen brugge.
3.dat de bouwhuijsen binnen het begrip van de ridderhofstad gelegen zullen zijn (boerderijen moet omvatten).

In den loop der jaren groeide de invloed der steden, terwijl de adel aan invloed verloor en verarmde. Bij de omwenteling van 1795 waren vele kasteelen onbewoond. Thans nog zijn er verscheidene van die kasteelen ten Oosten van de Maas. De meeste zijn verlaten en in Duitsche handen. De adellijke geslachten, die er woonden, zijn voor het grootste deel uitgestorven. Het kasteel Kessel behoorde vroeger aan de graven van Kessel en is nu een kostschool.

Het kasteel Baarlo is nu een eethuis. Voorts heeft men nog ten Noorden van Venlo het kasteel Arcen en verder de kasteelen Well, Bleyenburg, Heyen, Burggraaf (bij Lottersum).

Ridderhofsteden en havezaten werden vaak verkocht. Soms zelfs werd alleen het recht van toelating tot de vergadering verkocht en daarom werd in 1767 bepaald, dat het verboden was het recht zonder den grond te verkoopen. De heeren in de steden waren vaak koopers er van. Zoo kocht Mr. Joachim van Rensdorp, bierbrouwer op de Geldersche Kade te Amsterdam, „In den witten Haen” in 1720 de ridderhofstad Maquette onder Heemskerk. Hij werd daardoor Vrijheer van Maquette, met het recht van vertegenwoordiging ter vergadering van Ridderschap en Steden.

Bij de omwenteling in 1795 vervielen de rechten van den adel. In 1815 werden zij ten deele hersteld, doordat de Staten van de provinciën van het nieuwe koninkrijk gekozen werden door de drie Standen ; den Stand der edelen of de ridderschap, den Stand der steden en den landelijken Stand (de zgn. eigengeërfden, zij, die eigen grond bezaten). Tot de ridderschap behoorde de adel, die twee jaar in de provincie gewoond had en een zeker bedrag aan vast goed of aan inschrijving op het Grootboek bezat. De ridderschappen in de Provinciën kozen hetzelfde aantal leden als de twee andere Standen. Het volk zelf had geen rechtstreekschen invloed op de samenstelling van de Kamer, de Provinciale Staten en de Gemeenteraden. Deze achterlijke wetgeving werd in 1848 vervangen door het nieuwe vertegenwoordigend stelsel van Thorbecke, zooals wij dat thans kennen.