Gepubliceerd op 18-08-2020

Rederijkers

betekenis & definitie

Leden der burgerij in de Middeleeuwen, die zich vereenigd hadden in zgn. rederijkerskamers, om de dichtkunst en de tooneelkunst te beoefenen. De oudste kamer was die van Yperen, „Alpha en Omega” geheeten; zij dagteekent uit de 14de eeuw.

Men sprak toen van „Kamers van Rhetorike”. De inrichting geleek op die der gilden : een hooggeplaatst heer was beschermer en droeg den naam van „Prins” of „Keizer”. De voorzitter van het bestuur heette „deken”, een naam, welke den godsdienstigen oorsprong der rederijkerskamers verraadt. Elke kamer had haar blazoen of wapenbord, waarop een afbeelding van Christus, Maria, een heilige bloem of plant en daarbij een zinspreuk. Aan die voorstelling ontleende de Kamer dikwijls haar naam. Het blazoen van de bekende Amsterdamsche Kamer ,,De Egelantier” vertoonde een Christusfiguur, hangende aan een egelantier (wilde rozelaar) in kruisvorm en daaronder de zinspreuk: ,,In Liefde bloeijende”.

In Antwerpen had men ,,De Violieren” en ,,De Goudsbloem”. Te Haarlem „De Pellecaan” met de zinspreuk „Trou moet blijcken”, welke thans nog voortleeft als naam van een sociëteit aldaar. De Amsterdamsche Kamers zijn in 1637 versmolten tot den ouden schouwburg.De rederijkers in de steden hielden onderling wedstrijden, waarbij de overheid prijzen uitloofde en waarbij groote feesten werden gehouden; de groote wedstrijden heetten „landjuweelen”; die der kleine Kamers noemde men „hagespelen”. Men voerde voornamelijk de zgn. „sinnespelen” op, waarbij alleen zinnebeeldige personen spraken en een onderwerp behandelden van zedekundigen of staatkundigen aard. De sinnespelen waren gekenmerkt door langdradigen redeneertrant, terwijl men het geknutsel met vreemde woorden en met rijmen meer op prijs stelde, dan de dichterlijke gedachte. Ten tijde van de Hervorming werden de meeste rederijkerskamers opgeheven, omdat men meende, dat zij verzamelplaatsen van verzet tegen de overheid waren.