Gepubliceerd op 18-08-2020

Prik (visscherij)

betekenis & definitie

Rivierprik, lamprei, negenoog. Een aalvormige visch, die met den zeeprik en den beekprik tot een afzonderlijke familie behoort: die der prikvisschen.

De rug is olijfgroen, de zijden zijn grijs, de lengte is 30—50 cm. Het lichaam is bijna rond; het dier heeft een eigenaardigen zuigsnuit, bezet met hoornrandjes. Er zijn zeven onbedekte kieuwopeningen aan weerskanten. Met de neusopening en het oog, zijn dat negen vlekken. Van daar de naam negenoog. De prik leeft in de groote rivieren, zuigt zich aan andere visschen vast en bereikt zoo de paaiplaatsen in zee.

Ook ziet men dat het mannetje zich aan het wijfje vastzuigt. Men vangt prikken voor aas bij de beugvisscherij (kabeljauw). Kabeljauw bijt het best in versch aas. Van daar het spreekwoord : , ,Men moet zijn prikken levend houden” (op zijn zaken passen).