Gepubliceerd op 18-08-2020

Kaplaken (zeevaart)

betekenis & definitie

Een extra premie, welke in vroeger tijd, in het bijzonder voor reizen naar het Noorden, aan den schipper werd toegekend om hem de middelen te verschaffen, om warme kleeren te koopen. Letterlijk beteekent kaplaken: laken voor een nieuwe kap.

Later veranderde het kaplaken in procenten van de vracht. Het schijnt, dat kaplaken nog wel gegeven wordt. Ons Wetboek van Koophandel maakt er uitdrukkelijk melding van in art. 464 en 599. Soldij van het scheepsvolk en kaplaken van den schipper vervallen, indien het schip vergaat. Hierdoor hebben scheepsvolk en schipper zelf belang bij een behouden reis. Kaplaken kan echter volgens de wet niet gevorderd worden, tenzij dit uitdrukkelijk is bedongen.

Hetzelfde gebruik bestond vroeger bij ambtenaren. Bij de lagere ambtenaren noemde men het mantelgeld of mantellaken. Het woord bleef nog lang bestaan voor het begrip „toelage”, later voor „fooi” (een treffelijk mantellaken geven). Bij hooge ambtenaren sprak men van tabberdlaken. Elk jaar ontvingen de schout, de schepenen en de stadsgeneesheer boven hun salaris een lap laken voor een nieuwen tabbaard. Later kwam daarvoor een som geld in de plaats. Het werd een „emolument” en tevens een blijk van erkenning van de hooge waardigheid.