Gepubliceerd op 18-08-2020

Kanunnik

betekenis & definitie

Oorspronkelijk was een kanunnik een der geestelijken, die volgens een canon (regel) leefden. Het hoofdstuk uit den Bijbel, waarin deze regel voorkwam, werd bij elke bijeenkomst voorgelezen.

Later verstond men onder een kanunnik een geestelijke, verbonden aan een kerk van hoogen rang, een domkerk, of kapittelkerk en behalve kanunnik, werden deze geestelijken ook wel domheeren, kapittelheeren of stiftsheeren genoemd. De gezamenlijke kanunniken van een domkerk vormden het kapittel. De leden der voornaamste kapittels werden uitsluitend uit den adel gekozen. Aanvankelijk woonden de kanunniken nog als kloosterlingen samen. Later ging ieder afzonderlijk wonen. Het waren zelfs niet altijd geestelijken, die als kanunnik werden gekozen: vaak waren het zgn. wereldlijke kanunniken, die eigen bezit hadden en bovendien inkomsten uit de kapittelgoederen trokken. Zij lieten de kerkdienst waarnemen door een vicarius.

De Kanunniken hadden een aartsdiaken of proost aan het hoofd. Later was de proost uitsluitend met het beheer der kapittelgoederen belast, welke daarom Wel proostdijgoederen genoemd werden. De kanunniken hadden uitsluitend de eeredienst in de kerk tot taak, in tegenstelling met de geestelijken van parochiekerken, die er ook ander werk bij hadden. Den naam domheer ontleenden zij aan de omstandigheid, dat de voornaamste kapittelkerken domkerken of kathedralen genoemd werden. De naam stiftsheeren doelt op de bezittingen van de kapittels, waaruit zij inkomsten trokken. Ook de naam ,,het Sticht” voor Utrecht, heeft op die stiftsgoederen betrekking.

De kanunniken van de voornaamste kapittels (Utrecht, Arnhem, Deventer, Tiel en Eist) kozen den bisschop. Een bijzondere beteekenis hadden de vijf kapittels van Utrecht, omdat zij deel uitmaakten van de Statenvergadering van het Sticht en dus machtige landsbestuurders waren. Zij hadden in die vergadering zitting als de zgn. Eerste Stand, terwijl de adel den Tweeden Stand en de stad Utrecht den Derden Stand vormde.

Met de Hervorming zijn de kapittels en daarmede de kanunniken verdwenen. In de Staten van het Sticht werden zij vervangen door tien hervormden, aangewezen door de stad Utrecht.

In den jongsten tijd is de naam kanunnik herleefd. In 1858 werden bij pauselijken breve in de vijf Nederlandsche bisdommen en bisschopskerken opnieuw kapittels gesticht, die een proost tot hoofd en kanunniken tot leden hebben. Behalve dat sommigen aan de bisschopskerken zijn verbonden, vormen zij den raad van den bisschop en vergaderen éénmaal ’s jaars. Volgens het Kerkelijk Recht behoort ook de keuze van den bisschop aan de kanunniken : In de Nederlandsche bisdommen bepalen de kanunniken zich tot een voordracht van drie, terwijl de benoeming door den Paus geschiedt. De kanunniken van thans zijn dekens en pastoors, in verschillende plaatsen woonachtig. Zie ook bij kapittel.