Gepubliceerd op 18-08-2020

Kanker (geneeskunde)

betekenis & definitie

Deze naam dagteekent uit den tijd, toen men in de geneeskunde alleen op de uitwendige verschijnselen der ziekten lette. Men gebruikte het woord kanker voor gezwellen van de borstklier, die vertakkingen naar binnen hadden (cancer: zeekreeft).

Later noemde men alle kwaadaardige gezwellen, die na wegsnijding terugkwamen, kanker. Thans verstaat men onder kanker een bepaald soort van kwaadaardig gezwel. Zulk een kwaadaardig gezwel ontstaat door woekering van de cellen van klierbuizen, slijmvliezen, huid en dergelijke. Daarbij wordt de orde der cellen verstoord, vorm, grootte en karakter der cellen veranderen. Deze kankercellen kunnen zelfstandig leven zonder onderling verband. Zij kunnen met den bloedstroom worden meegevoerd en op andere plaatsen van het lichaam zaailingen gaan vormen.

Wat nu de oorzaak is van die verandering der cellen, is niet opgehelderd en om deze reden is het wezen van den kanker ons onbekend. Wij weten alleen, dat herhaalde prikkeling van de cel een van de oorzaken is. Men heeft nl. waargenomen, dat, wanneer men een muis, mettusschenpoozen van drie dagen, ongeveer dertien maal het kruis met ruwe steenkolenteer bestrijkt, op deze plaats een kankergezwel ontstaat. Zoo ziet men ook kanker ontstaan bij arbeiders in briketfabrieken, waar steenkolenstof met teer gemengd wordt. Ook bij arbeiders in katoenfabrieken, waar veel met olie wordt omgegaan; bij arbeiders in anilinefabrieken en bij verwerkers van radiumertsen wordt vaak kanker waargenomen. Maar altijd blijft de vraag open, hoe het komt, dat enkelen kanker krijgen en dat andere personen, die zich eveneens aan de schadelijke prikkels blootstellen, niet worden aangetast.Men heeft gezien, dat soms door eenvoudige inspuiting van bloed van vogels, die kanker hebben, het kwaadaardige gezwel kan worden overgebracht. Toch kan men kanker geen besmettelijke ziekte noemen, want niet de besmetting, maar de aanleg tot de ziekte blijft de hoofdoorzaak. Door proeven met muizen is het gebleken, dat die aanleg volgens de gewone overervingswetten van Mendel van geslacht op geslacht overgaat. Er zijn menschenrassen, die zelden door kanker bezocht worden en bij sommige geslachten komt dikwijls kanker voor. Velen gelooven aan kankerhuizen, doch geen enkel feit is bekend, dat dit geloof rechtvaardigt. Het is toch niets bijzonders, wanneer verscheidene personen na elkaar in hetzelfde huis aan kanker sterven, want de ziekte is zeer veelvuldig.

De kankersterfte neemt nog steeds toe, misschien schijnbaar, doordat de ziekte beter dan vroeger herkend wordt, maar zeker ook, omdat de menschen ouder worden dan vroeger en dus minder aan andere ziekten sterven. De kans om kanker te krijgen, neemt met den leeftijd toe en is bij mannen grooter dan bij vrouwen.