Gepubliceerd op 18-08-2020

Heerlijkheid

betekenis & definitie

Bij het ontstaan van het leenstelsel was het land verdeeld in baljuwschappen en onderverdeeld in ambachten. De baljuw had de hooge rechtspraak (het halsrecht) en de schouten in de ambachten oefenden de lage rechtspraak uit.

De baljuwschappen werden al vroeg in leen gegeven d.w.z. de graaf gaf tegen betaling aan een gunsteling het recht van bestuur en hooge rechtspraak in een gebied. Zoo ontstonden de hooge heerlijkheden der Hooge Heeren. In later tijd geschiedde hetzelfde met de schouten in de schoutambten, die daardoor „heer van den dorpe” werden. Zoo verkocht in 1417 Jacoba van Beieren de ambachtsheerlijkheid Uitgeest voor 1400 gouden Hollandsche guldens ineens en 15 pond jaarlijks aan Gerrit van Eemskerk. Aldus ontwikkelde zich uit het schoutambt het leenambt; de schouten werden ambachtsheeren. De rechten, aan het leen verbonden, waren die der visscherij, der jacht, het recht van tol, van wind, van zwanendrift, van duiventillen, van hand- en spandiensten, van brandhout, van tiend- en het maalrecht.

Sommige ambachtsheeren hadden ook het recht van benoeming van den secretaris, ontvanger, predikant, schoolmeester, kerkemeester en den schutter van het vee (koeienwachter op de mark?). De rechten, welke de heeren hadden, liepen in de verschillende gebieden zeer uiteen.Na de afzwering van Philips van Spanje, die de opperleenheer was, gingen diens rechten over op de Staten der Provinciën. Daardoor gingen de persoonlijke betrekkingen tusschen leenman en leenheer verloren en de leenman beschouwde zich langzamerhand als de eigenaar van zijn ambacht en erkende nog slechts in zooverre verplichtingen, dat hij het bedrag dat hij vroeger aan zijn leenheer opbracht, nu aan de Staten betaalde.

De Staten gingen op hun beurt ambachtsleenen uitgeven. Zoo kocht de Amsterdammer Izak van Noorden in 1703 van de Staten van Utrecht de ambachtsheerlijkheid van Eemnes voor 12 duizend gulden. Na zijn dood bracht zijn weduwe de ambachtsheerlijkheid in openbare veiling. Cornelis Hasselaar, Amsterdamsch koopman, kocht de heerlijkheid voor 30 duizend gulden. Andere ambachtsheeren (er waren er meer dan 100 in de provincie Utrecht) verkochten hun rechten bij gedeelten aan vreemden. Vaak kochten de bewoners van het ambacht hun verplichtingen aan den ambachtsheer af, zoodat er ten slotte van de heerlijkheid geen grond en geen recht meer over was.

Ten slotte werd ook de titel verkocht, hetgeen aan den nieuwen bezitter geen ander voorrecht gaf, dan dat hij zich, in navolging van de vroegere ambachtsheeren, naar de heerlijkheid noemde en den naam ervan achter den zijnen voegde. Zoo tooide zich menigeen met een pauwestaart, zooals men dat destijds noemde.

Ook gaven de Staten de hooge rechtspraak in leen uit. In 1674 droegen de Staten van Utrecht aan Prins Willem III de hooge heerlijkheid op van Baarn, Eemnes, Soest en Eembrugge. De prins stelde in Baarn een hooge rechtbank in „Het Hooge Gerecht van Baarn en onderhoorige dorpen’ ’ en bouwde daarvoor een huis op den Brink te Baarn (thans afgedaald tot Hotel Central). Als zijn plaatsvervanger benoemde hij tot voorzitter een drossaard. De misdadigers ondergingen de schavotstraf op den Brink, terwijl zij die „tot den koorde” veroordeeld werden, aan de roode galg buiten het dorp werden opgehangen. Thans nog is onze koningin hooge ambachtsvrouwe van Baarn.

Dezelfde onderscheiding verleenden de Staten aan Joh. van Reede, bij zijn ontslag als voorzitter van de Statenvergadering. Hij werd hooge ambachtsheer van Renswoude en moest daarbij de belofte afleggen, nimmer toestemming te geven, dat door zijn heerlijkheid een kanaal door de Geldersche vallei zou worden aangelegd. Bij de Fransche Omwenteling werden alle heerlijke rechten afgeschaft. Na het herstel onzer onafhankelijkheid werden zij ten deele teruggegeven (jachtrecht, tiendrecht). Op enkele plaatsen bestaat nog het patroonschap (collatierecht) bij de benoeming van een predikant (volgens het arrest van den Hoogen Raad van 13 Februari 1885 is dat collatierecht eigenlijk geen heerlijk recht, omdat het in Groningen toekwam aan de grondeigenaren, als eenige machthebbenden in Staat en Kerk). Zelfs bestaat nog het recht van benoeming van een burgemeester. De grondwet van 1814 heeft de heerlijke rechtspraak, voorgesteld in de Schets van Hoogendorp, niet overgenomen.

Het tiendrecht werd in 1910 en het jachtrecht in 1923 afgekocht.

Heffe. Oude naam voor gist, afgeleid van heffen, vergel. het fr. levure van lever. De heffe des volks: het schuim.