Gepubliceerd op 18-08-2020

Heemraad

betekenis & definitie

De oorspronkelijke beteekenis van dit woord is een persoon of een raad van personen, die de zorg hadden voor gemeenschappelijke belangen, waaronder waterloozing en wegen (heem is erf, woonplaats). Het woord wordt alleen in de Westelijke provinciën gebruikt.

In de Saksische streken sprak men van markerichter, heemrichter, holtrichter, boerrichter. In Holland, waar geheele landstreken gemeenschappelijke waterschapsbelangen hadden, sprak men ook van Hooge heemraden of hoogheemraden (Delfland, Rijnland, Woerden), terwijl in hetzelfde gebied verscheidene Nederheemraden voor de plaatselijke waterschapsbelangen zorgden. Behalve toezicht en beheer kregen de heemraden ook de rechtspraak inzake het Heemrecht, dat is in waterschapszaken. Ten slotte kregen ze ook de rechtspraak in zaken, die niets met waterschap te maken hadden. De baljuw, als plaatsvervanger van den graaf, was voorzitter van het heemraadsschap (dijkgraaf) en het Hof van Holland besliste in beroep in hoogste bevoegdheid. Vandaar, dat voorzitters der heemraden in Saksische streken richters genoemd werden. De leden heetten forsters, elders gezworenen.De Heemraad werd gekozen door de ingelanden (de landeigenaars in het gebied). Soms koos de vorst of kozen de staten den voorzitter op voordracht van de ingelanden. In 1795 werd de rechtspraak beperkt tot het heemrecht zelf. In 1841 werd ook dit afgeschaft, zoodat aan het ambt alleen het toezicht en het beheer overbleef. Tevens werd de naam veranderd van heemraadschappen in waterschappen. De Wet kent dus geen hoogheemraadschappen, heemraadschappen, dijkstoelen, dijkbesturen of polders meer, doch alleen waterschappen. Toch worden de oude benamingen nog veel gebruikt.

De waterschappen van tegenwoordig werken geheel zelfstandig en volgens een reglement, doch onder het toezicht van de Provinciale Staten, die het recht hebben, waterschappen op te richten of af te schaffen. Ook in Indië en in De Kaap komt de naam heemraad in dezelfde beteekenis voor.