Vroeger werden de stoomketels van zeeschepen gevoed met zeewater. Dat water krijgt op den duur een te hoog zoutgehalte.
Stijgt het zoutgehalte boven zekeren grens, dan ontstaat gevaar van afzetting van het zout op den ketelwand. Een tweede omstandigheid is voor den machinist van belang: de stoom neemt tevens olie uit den stoomcylinder mee en deze olie komt in den ketel terecht en verhindert de stoomvorming. Het water gaat schuimen en deze schuim kan in de stoompijpen komen.Om deze olie te verwijderen uit den ketel dient de brijnkraan. Het is een kraan, die een pijp afsluit, welke binnen in den ketel loopt en aan het einde is voorzien van een trechter, welke laatste zich ter hoogte van het wateroppervlak in den ketel bevindt. Wanneer de kraan geopend wordt, zullen de vette bestanddeelen, die op het ketelwater drijven, afgetapt worden.
Om het zoute water uit den ketel af te tappen, dient de spuikraan. Deze sluit een pijp af, welke in het laagste gedeelte van den ketel uitmondt. Tegenwoordig maakt men zoet water uit zeewater om als voedingswater voor de ketels te dienen.