Gepubliceerd op 18-08-2020

Baljuw

betekenis & definitie

In den graventijd was het land verdeeld in baljuwschappen en onderverdeeld in ambachten. De baljuw had in het baljuwschap de hooge rechtspraak.

Hij was de openbare aanklager in de Hooge Vierschaar, waar de lijfstraffelijke rechtspraak werd uitgeoefend. De schout had in zijn ambacht de burgerlijke zaken en kleine misdrijven te berechten. Indien de graaf aan een dorp stedelijke rechten verleende, dan kreeg de stad tegelijk het recht zelf voor de veiligheid en voor de lage rechtspraak te zorgen, waarvoor dan een stedelijke schout werd aangesteld. In sommige steden noemde men den schout ook wel baljuw, ofschoon hij slechts de lage rechtspraak had. De baljuw van Gooiland: Gerrit Oorver (1785—1795) is nog in het Gooi bekend als de bouwer van het woonhuis op Gooilust. In sommige waterschappen was de baljuw tevens de dijkgraaf en aan de hoogheid van den baljuw dankte het waterschap den naam van hoogheemraadschap, terwijl men elders van heemraadschappen sprak. Die namen bestaan nog (zie waterschap).In Putten sprak men niet van baljuw maar van ruwaard.

In het Oosten van het land werd het woord baljuw ook niet gebruikt, maar sprak men van drost of drossaart. Evenzoo in hetLand van Heusden, de Graafschap Leerdam, de Baronie van Asperen en IJselsteijn. In Vlaanderen heeft men den Kerkbaljuw, den kerkeknecht in livrei met den hellebaard.