Gepubliceerd op 18-08-2020

Baanderheer

betekenis & definitie

Vrijheer. Tot aan de 15de eeuw had men in onze gewesten een groot aantal kleine leenmannen, die weinig in macht verschilden.

Deze bevochten elkaar en sommigen breidden hun macht uit ten koste van de anderen en zoo ontstonden grootere leenen, welke erfelijk werden. De vorst gaf aan die heeren den titel van graaf of hertog. Deze zetten onderling den strijd voort en zoo kwamen onze gewesten onder een enkelen leenman : den graaf of hertog of onder den bisschop. Slechts enkelen onder die kleine leenmannen wisten hun onafhankelijkheid te behouden. Dat waren de „vrijheeren”, in Gelderland „baanderheeren” genoemd. Men had toen de vrijheeren van Wassenaar, van Arkel, Van Borselen, Van Renesse, Van Zuilen, Van Nijenrode en de baanderheeren van Berg, Wisch, Baar en Bronkhorst.Deze edelen hadden het recht behouden, onder eigen banier en met eigen krijgsvolk naar het keizerlijk of koninklijk leger te trekken en mee te strijden. Zoo zijn de bannerijen of baanderheerlijkheden ontstaan. De titel werd in later tijd zonder verdere rechten of verplichtingen als hooge adellijke titel verleend. Het woord banjerheer wordt thans gebruikt voor iemand, die den grooten heer uithangt.