Vooral katholieke politici hadden vroeger de naam bij verkiezingsdebatten regelrechte vuilspuiters te zijn. Vroom van binnen, nietsontziend van buiten.
Momenteel regent het verkiezingsdebatten. Ik herinner me een tijd dat je kort voor de verkiezingen op Nederland 1 of 2 een lang verkiezingsdebat had. Dat volgde ik vanaf het puntje van mijn stoel. Meestal wist ik al op wie ik zou gaan stemmen, maar soms gaf zo’n debat toch een laatste duwtje.
Door de huidige lawine aan debatten op radio en tv heb ik het opgegeven. Veel van die debatten worden ook nog eens geëvalueerd in podcasts. Ook daar luister ik niet meer naar – wat mij betreft is dit overdaad in het kwadraat.
Die overdaad maakte me wel nieuwsgierig naar de geschiedenis van deze traditie. Debatten in de politiek zijn er vanzelfsprekend altijd geweest, maar sinds wanneer kennen we het woord verkiezingsdebat?
Liegende liberalen
In kranten blijkt het sinds 1864 voor te komen. ‘Na de beide pleidooijen en het ministerieel resumé kan men de verkiezings-debatten als gesloten beschouwen’, schreef de Middelburgsche Courant toen. Die zin was overigens afkomstig van een correspondent en ging over de verkiezingen in België. Die waren niet voor de poes geweest. De correspondent klaagde over debatten vol ‘wijdloopige en klinkende volzinnen’. Bovendien was er veel ‘nijd en wrok’ uitgewisseld.
Het woord verkiezingsdebat maakte traag opgang in Nederland. Vanaf 1869 nam de frequentie langzaam toe. Inhoudelijk werden dergelijke debatten niet erg positief ontvangen. Het conservatieve Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage ging in 1875, een dag na de verkiezingen, vooral te keer tegen de liberalen. Had hun ‘radicalisme’ iets verduidelijkt? Wist de kiezer nu écht waar hij aan toe was?
‘Niets van dat alles. Elk principieel debat werd vermeden; geenerlei hoofdpunt van regeringsbeleid werd ernstig besproken; daden noch voornemens werden aan beginselen noch volksbelangen getoetst. De beschouwingen der conservatieve pers werden doodgezwegen, met flaauwe quasi-aardigheden bejegend, met leelijke insinuatiën beantwoord, en … met geen enkel woord wederlegd. Eén groote partij-logen [leugen] beheerschte van die zijde het geheele verkiezings-debat.’
Verkiezingsdebatkunst
Voor de duidelijkheid: het stemrecht was toen nog voorbehouden aan mannen die vermogend genoeg waren om minimaal een bepaald bedrag aan belastingen te betalen. Vanaf 1917 mochten alle mannen ouder dan 23 jaar stemmen. Vrouwen konden toen wel gekozen worden in de Kamer, maar mochten zelf nog niet stemmen. Pas sinds 1922 mogen ook vrouwen stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen.
Tegen die tijd had het woord verkiezingsdebat stevig wortel geschoten in het Nederlands. Er was zelfs een uitbreiding ontstaan, namelijk verkiezingsdebatkunst. Tijdens een debat had een communistische politicus gezegd dat het aantal partijleden in zijn stad snel was toegenomen. Een politicus van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) had geantwoord: ‘Nou ja, hoe groter de stad, hoe groter de vuilnisbelt.’ Terugkijkend op dit incident schreef een sociaaldemocratisch weekblad: ‘Is dit niet een bestrijding in vuil Roomschen stijl? Is het geen juweel van verkiezingsdebatkunst? Is het niet een uiting van den domsten haat, die men zich denken kan?’
Het leukste van dit citaat vind ik dat je eruit kunt opmaken dat vooral katholieke politici de naam hadden bij debatten regelrechte vuilspuiters te zijn. Vroom van binnen, nietsontziend van buiten.
Inmiddels zie je dit veel vaker, bij allerlei partijen. Voor mij een extra reden om de verkiezingsdebatten te mijden. En om maar weer eens strategisch te stemmen, zonder te hoeven luisteren naar alle vage beloften en vrome praatjes.