Heeft het woord underdog iets met seks te maken?
Tijdens de komende verkiezingen doen er ook underdogs mee. Het CDA bijvoorbeeld. Althans, zo verwoordde CDA-leider Henri Bontenbal het enkele dagen geleden in NRC: ‘Ik weet dat ik in een underdogpositie zit, dat ik van ver moet komen. Ik denk echt dat wij terug kunnen komen.’
Die inschatting laat ik graag voor zijn rekening, hier beperk ik me tot het woord underdog. Dat zag ik al talloze malen voorbijkomen, zonder er ooit over na te denken. Want wat betekent het eigenlijk precies? En waarom zeggen we dat zo?
Heeft het woord underdog bijvoorbeeld iets te maken met seks tussen honden? Zoals bekend bestijgt de mannetjeshond de vrouwtjeshond van achter. Vandaar ook dat dit standje bekendstaat als ‘op z’n hondjes’. Dan wel: doggy style. Bij dit standje heb je dus altijd te maken met een topdog en een underdog. Vaak zal de underdog het vrouwtje zijn, maar opgewonden mannetjeshonden bespringen van alles en nog wat. Benen, poppen en ook andere mannetjeshonden.
Dit waren zo wat gedachten over de mogelijke herkomst van deze beeldspraak, maar ik zat er helemaal naast.
De sportwereld
Laten we met de betekenis beginnen. Volgens de Dikke Van Dale is een underdog iemand die altijd verliest, die in de hoek zit waar de klappen vallen. Dit woordenboek kent nog een tweede betekenis, uit de sportwereld: iemand die niet als favoriet aan de wedstrijd begint, die bij voorbaat als zwakkere is aangemerkt. In feite wordt die betekenis natuurlijk ook buiten de sportwereld gebruikt. Zoals door Henri Bontenbal, voor de politieke strijd die inmiddels is begonnen.
ENSIE kent nog meer betekenissen, uit verschillende bronnen, onder meer ‘schlemiel’, ‘klappenvanger’ en ‘eeuwige verliezer’.
Hondengevechten
Goed, hiermee zijn de betekenissen bekend, nu de herkomst. Daarvoor kunnen we het best uitwijken naar Engelstalige bronnen, want underdog is vanzelfsprekend een leenwoord. Volgens de onvolprezen Oxford English Dictionary (OED) ontstond het woord aan het eind van de negentiende eeuw in de Verenigde Staten. En wel in kringen van mensen die hondengevechten organiseerden. De underdog was letterlijk de hond die in een gevecht onder ligt, de hond die in een gevecht verloor. Dit woord heeft dus niks met een seksstandje te maken, maar met een even gruwelijke als verwerpelijke sport.
‘Er is een ondefinieerbare uitdrukking in zijn gezicht en figuur van overwonnen zijn, van bezweken zijn, van “under-dog” zijn geweest zoals het gezegde luidt’, zo citeert de OED een krant uit 1887. In het Engels natuurlijk, maar gemakshalve heb ik het hier vertaald. Al een paar jaar later, in 1892, werd underdog overdrachtelijk gebruikt – in een politieke context. ‘De missie van de Democratische partij is om te vechten voor de under-dog’, aldus de OED. Er deed toen overigens nog een concurrerend woord de ronde, namelijk bottom dog. Dat is al sinds 1847 te vinden maar dolf uiteindelijk het onderspit.
Aanstaande underdog en vrijdag
Sinds wanneer gebruiken we het woord underdog in het Nederlands? In digitale bronnen blijkt dat lastig te onderzoeken, omdat het woord donderdag duizenden keren wordt aangezien voor underdog (‘aanstaande underdog en vrijdag’). Gelukkig biedt ENSIE uitkomst. In de collectie is ook de Oosthoek Encyclopedie opgenomen. In 1922 vermeldde dit naslagwerk underdog met als definitie: ‘Iemand die in de hoek zit waar de slagen vallen; de verdrukte’.
Iets dat nu inderdaad geldt voor het CDA. Mede dankzij het falende leiderschap en het schaamteloze baantjesjagen van Wopke (‘The Transformer’) Hoekstra, vermoed ik, maar dat terzijde.