Een woord dat dezer dagen veelvuldig te horen en te lezen was, is opportunisme. De context laat zich raden. In de ogen van velen – ook in die van mij – toonde de politieke partij Nieuw Sociaal Contract (NSC) zich schaamteloos opportunistisch door afgelopen vrijdag niet uit de coalitie te stappen. Op papier hebben de leden van deze partij de mond vol van allerlei normen en waarden, in de praktijk laten ze overschrijdingen daarvan moeiteloos passeren. Overduidelijk uit eigenbelang, want bij nieuwe verkiezingen zou de partij worden gedecimeerd.
Op staatssecretaris Nora Achahbar na, toonde de NSC zich dus een partij van opportunisten. Dat is een woord met een tamelijk ingewikkelde geschiedenis die – tot mijn verbazing – niet eerder goed in kaart is gebracht. In navolging van diverse etymologische naslagwerken vermeldt de Dikke Van Dale bijvoorbeeld dat opportunist in 1847 voor het eerst is opgetekend en dat het is gevormd door de Franse journalist Henri Rochefort (1830-1913). Hieruit zou je kunnen opmaken dat Rochefort dit woord bedacht toen hij zeventien jaar oud was – wat nogal onwaarschijnlijk is.
Een ‘gelegenheidsmensch’
Het zit dan ook een beetje anders. We kennen het Franse leenwoord opportuun al sinds de tweede helft van de zeventiende eeuw. Het betekent ‘van pas, gelegen komend’. Uit opportuun werden de woorden opportunist en opportunisme gevormd, beide in de negentiende eeuw.
Hier wordt het ingewikkeld. Het lijkt er namelijk op dat we opportunist twee keer hebben geleend: één keer uit het Duits en één keer uit het Frans. In het Duits werd opportunist sinds het begin van de negentiende eeuw gebruikt voor ‘gelegenheidsmens’. Met die omschrijving kwam het in 1847 terecht in de Algemeene kunstwoordentolk van Jacob Kramers. Zijn definitie luidt: ‘Opportunist, een gelegenheidsmensch, hij, die de gelegenheid weet waar te nemen en zich ten nutte te maken.’
Zie daar de verklaring voor het jaartal 1847, zoals te vinden in Dikke Van Dale. Henri Rochefort – zijn correcte geboortejaar is overigens 1831 – leidde een tumultueus leven. Hij was actief als journalist, toneelschrijver, uitgever en politicus. Hij werd verschillende keren gevangen gezet maar wist ook herhaaldelijk te ontsnappen. Hier is van belang dat Rochefort – hij was toen halverwege de veertig – het woord opportunist op de kaart zette.
Ruzie in het Franse parlement
Rochefort plakte dit etiket op Léon Gambetta, indertijd een van de meest invloedrijke Franse politici. Gambetta maakte deel uit van een politieke stroming die de Opportunisten werden genoemd. Ze behoorden tot de gematigde vleugel van de republikeinse beweging en speelden een belangrijke rol in de politieke stabilisering van Frankrijk na de val van het Tweede Franse Keizerrijk en de turbulente periode van de Parijse Commune (1871). De Opportunisten kregen hun naam omdat ze bekend stonden om hun pragmatische en soms opportunistische benadering van de politiek. Ze waren bereid compromissen te sluiten om aan de macht te blijven en waren flexibel in hun politieke standpunten, afhankelijk van wat de omstandigheden vereisten. Ze waren actief tussen circa 1872 en 1890.
Rochefort noemde Leon Gambetta – in de Franse spelling – een opportuniste. Volgens diverse naslagwerken deed hij dat in 1876, maar eerder is mogelijk, want in oude kranten vinden we het sinds 1872.
Groot geraas en getier
Waarom Jacob Kramers opportunist in 1847 opnam in zijn Algemeene kunstwoordentolk is niet bekend – waarschijnlijk nam hij het over uit een Duits naslagwerk. Zeker is dat opportunist indertijd niet leefde in het Nederlands. Je komt het niet in kranten of tijdschriften tegen, noch in boeken. Dat veranderde in 1876, dus nadat Rochefort het had gelanceerd. Nederlandse kranten volgden de tumultueuze politieke ontwikkelingen in Frankrijk indertijd op de voet.
‘Burger Blanchet verdedigt den heer Gambetta. Een groep van opportunisten begint onstuimig te worden’, schreef het Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage op 1 augustus 1876. Een dag later meldde de Opregte Haarlemsche Courant: ‘Te Belleville werd, ofschoon sommige “opportunisten” den oud-Dictator te midden van groot geraas en getier poogden te verdedigen, eene commissie benoemd van zes leden.’ Een paar weken later schreef de Groningsche Courant dat het Nederlands ‘aan de Fransche politieke taal’ een nieuw begrip had ontleend:
‘Het is de staatkunde van het “opportunisme”, die door gemeen [gemeenschappelijk] overleg de zaken tracht af te doen, de kwestiën tracht op te lossen, die niet waagt het hoofd tegen de hinderpalen te pletter te loopen, maar die de hinderpalen uit den weg ruimt en ze desnoods laat staan en uit den weg gaat, totdat een gunstiger oogenblik de verwijdering gedoogt.’
Ik weet het, je moet oppassen met het trekken van historische parallellen, maar dit lijkt toch wel verdomd veel op wat je nu ziet bij de NSC: voor iedereen zichtbare hinderpalen omzeilen, in de hoop dat er gunstiger tijden zullen aanbreken.
Binnen deze coalitie lijkt mij dat ijdele hoop.
Gepubliceerd op 18-11-2024
Opportunisme
betekenis & definitie