WoordHoek

Ewoud Sanders (2025)

Gepubliceerd op 18-02-2025

Crisistaal

betekenis & definitie

Het zijn interessante tijden voor iemand die het Nederlands in de gaten houdt. De bizarre ontwikkelingen tussen de Verenigde Staten en Europa – ik mag wel zeggen: de bijna-breuk – zorgen voor ontsteltenis en verontwaardiging. Politici, deskundigen en opiniemakers struikelen bijna over hun woorden. Zij stellen dat Europa in shock verkeert, een elektroshock heeft ontvangen, dat we een historische overgang meemaken, dat we in een geopolitieke crisis zijn beland.

Grote woorden, kortom, die wat mij betreft geheel op z’n plaats zijn, maar dat terzijde.

Een en ander leidt tot iets dat je niet vaak meemaakt, namelijk crisistaal. Doorgaans zijn politici en deskundigen geneigd om zaken te relativeren en te nuanceren. Ja, er is een crisis maar je kunt er ook zus of zo tegenaan kijken. Momenteel hoor en lees je vaker het tegenovergestelde: een en ander wordt nog zwaarder aangezet. Nee, dit is niet zomaar een crisis, maar een heuse gamechanger.

Eerste Wereldoorlog
Eigenlijk verdienen al die crisiswoorden en -uitdrukkingen apart aandacht, maar daarvoor ontbreekt de ruimte, dus ik beperk me tot het overkoepelende begrip crisistaal. Dat ontbreekt in de Dikke Van Dale en ook ENSIE kent het niet. Toch gaat het al een tijdje mee.

Bij mijn weten duikt het voor het eerst op in 1917, in de krantenkop ‘Mobilisatie- en crisistaal’. De Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant schreef toen: ‘Wie een woordenboek van een halve eeuw geleden vergelijkt met den nieuwsten druk van den grooten Van Dale, staat verbaasd over de massa nieuwe woorden, waarmee de schrijf- en spreektaal vermeerderd is. Van dag tot dag komen er nieuwelingen bij en van volledigheid is geen sprake meer.’

Vervolgens somt de krant, in navolging van een artikel in een taalkundig tijdschrift, woorden op die sinds het begin van de Eerste Wereldoorlog zijn ontstaan. Het gaat om begrippen als afweergeschut, duikbootjager, gasaanval, gasmasker, interneringskamp, luchtgevecht, tank, vlammenwerper en vluchtelingenkamp. Allemaal voortgekomen, samen met vele tientallen andere woorden, uit de internationale crisis die de Eerste Wereldoorlog veroorzaakte.

Economische crisistaal
In 1931 duikt het woord crisistaal nogmaals op. Andermaal in een krantenkop, namelijk ‘Onverantwoordelijke crisis-taal’, ditmaal in verband met de economische crisis die toen steeds heftiger werd. ‘Veel wordt er in deze dagen over de crisis gesproken’, aldus het Nieuwsblad van het Noorden, ‘maar aan de massa gaat desondanks de ernst van den toestand ten eenenmale voorbij. Crisisvergaderingen zijn aan de orde van den dag, crisisredevoeringen liggen dagelijks in series op onze redactietafels, en crisisartikelen zijn van dit alles oorzaak en gevolg. Het economische leven is zwaar ziek.’

Tweede Wereldoorlog
Niet verrassend is dat de frequentie van het woord crisistaal enigszins toeneemt in aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Zo vinden we het in 1936 in verband met een kwestie die momenteel voor de zoveelste maal voor een crisis heeft gezorgd, namelijk Palestina. Een krant schreef toen:

‘De Engelschen hebben aan de Joden beloofd, dat zij van Palestina een tehuis voor de Joodsche natie zullen maken. Opdat de Arabieren, die er sinds eeuwen wonen, niet te zeer verdrukt zullen worden, is het aantal landverhuizers, die toegelaten worden, om in crisistaal te spreken, gecontingenteerd [in hoeveelheid beperkt]. De Joden zijn daarmee niet tevreden; vooral nu het verblijf in Duitschland hun vrijwel onmogelijk gemaakt wordt, begeeren vele jonge Joden naar Palestina te gaan. Maar de Arabieren zijn ook niet tevreden; zij vreezen niet zonder reden door die Joden overvleugeld te worden.’

Volgens mij toont alleen dit laatste voorbeeld al aan dat je crisistaal goed in de gaten moet houden. Beschouw het als alarmbellen, die je zeer serieus moet nemen.

< >