Aanvankelijk vreesde men voor de bestaanszekerheid van kapitalisten. En pas later voor de bestaansONzekerheid van ‘kleine burgers en boeren’.
Bestaanszekerheid – je hoort en leest dit woord opeens overal. Dat komt doordat het een belangrijk thema wordt bij de komende verkiezingen. Pieter Omtzigt wil de ‘crisis in de bestaanszekerheid’ zelfs tot een speerpunt van zijn campagne maken. En omdat Omtzigt superhoog scoort in de peilingen, omarmen nu ook andere partijen dit thema extra nadrukkelijk.
‘Het CDA kiest voor bestaanszekerheid van gezinnen’, meldt de website van het CDA. Het gaat hier om een citaat van de nieuwe leider van deze noodlijdende partij, Henri Bontenbal. ‘Bestaanszekerheid is volgens lijsttrekker Dilan Yeşilgöz “een wezenlijk issue” in Nederland’, meldde RTL Nieuws onlangs. En BNN VARA plaatste vorige week op een website een opiniestuk onder de kop: ‘Mijn broek zakt af als de VVD over bestaanszekerheid begint’.
NRC dook in de recente geschiedenis van dit woord. Het blijkt sinds 1983 in de herziene grondwet te staan. Bestaanszekerheid is sindsdien officieel een ‘voorwerp van zorg’ van de overheid. Dat was het daarvoor ook al, maar toen had men het over 'armbestuur'.
BestaansONzekerheid
NRC sloeg ook aan het tellen. In debatten in het politieke seizoen 2021-2022 bleek bestaanszekerheid 158 keer te zijn gebruikt, ten opzichte van 28 keer in 2020-2021 en 46 keer in het seizoen 2019-2020. Het afgelopen politieke jaar kwam het woord zelfs 330 keer voor in de handelingen van de Kamer. Aanvankelijk was bestaanszekerheid vooral een PvdA-woord – dus Omtzigt heeft het niet zelf verzonnen.
In ‘De avondshow met Arjen Lubach’ werd deze telling belachelijk gemaakt, omdat-ie nietszeggend zou zijn, maar deze getallen maken op z’n minst duidelijk dat bestaanszekerheid bezig is aan een snelle opmars in de Tweede Kamer.
Bestaanszekerheid van landen
Weten we ook wanneer dit woord in het Nederlandse parlement debuteerde? Anders geformuleerd: wordt daar al langer gediscussieerd over bestaanszekerheid? Zeker! Al in 1908 bepleitte een Kamerlid ‘grootere bestaanszekerheid’ voor matrozen. In hetzelfde jaar sprak een parlementariër over ‘de bestaansONzekerheid voor de arbeiders’
Zien we hier het debuut van die woorden in ons parlement, in feite zijn ze nog iets ouder. Het dagblad De Standaard gebruikte bestaanszekerheid al in 1890. In de zin: ‘Men stond dus voor de vraag, of het volkenrecht blijken zou den zwakkeren staten nog eenigen waarborg te bieden, of wel bestaanszekerheid betwistte.’ Het gaat hier dus over de bestaanszekerheid van landen, niet van individuen.
Dat het toen ook al werd gebruikt voor personen, blijkt uit een ander citaat uit dezelfde krant, uit hetzelfde jaar. Dit liberale dagblad maakte zich toen zorgen over ‘de handelaar en kapitalist wier bestaanszekerheid teloor gaat bij desorganisatie der maatschappij’.
Bestaanszekerheid van kapitalisten
Woordgeschiedenissen: ze blijven mij verrassen. In de oudste vindplaats duikt het woord bestaanszekerheid dus op als een bedreiging voor handelaren en kapitalisten. Precies de twee groepen die volgens velen vaak verantwoordelijk zijn geweest voor de bestaansONzekerheid van arbeiders. Althans, dat lezen we onder meer in het socialistische dagblad De sociaaldemokraat. In 1899 signaleerde die krant hoe de economie werd gemonopoliseerd door ‘kapitalisten en grootgrondbezitters’. Met alle gevolgen van dien. ‘Voor het proletariaat en de wegzakkende middenklassen – kleine burgers, boeren – beteekent [dit] versnelde toename der bestaansonzekerheid, der ellende, van den dwang en de afhankelijkheid, van de vernedering en de uitbuiting.’