Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-09-2021

zijden

betekenis & definitie

(19e eeuw, vero.) preuts; halfzacht. Syn.: zijig*. Zie ook: zijden doos.

• Leentje Plas: Wat heb jij nóu weer, zijje madam? Amélie: Mijn man en die van Sophie wille niet meer dat we hier an huis komme, zoolang mama die Georgien logeert. (H. Heijermans: Kamertjeszonde. 1899)
• Ga maar eens kijken bij de Bos en Lommer, daar zit zo’n christelijke kerk. Dan zal jij eens zien wat daar naar binnen gaat. Die zijefotsen weten niet eens hoe ze kinderen moeten maken. (Carry Slee: Moederkruid. 2001)