(1967) (sch.) bedreiging waarbij men de aangesprokene zijn vuist voorhoudt.
• Zie je die, vraagt hij en houdt me zijn vuist voor. Ik zeg ja en kijk hem aan. Ik denk wat wil je nou eigenlijk. Dan zegt hij: Nou, dat is een broertje van die en meteen geeft hij me een slag tegen mijn hoofd. (L.H. Wiener: Seizoenarbeid. 1967)
• Ken je die? Dat is een broertje van die. (Inez van Eijk: Ik zeg maar zo, ik zeg maar niks. 1978. Vierde druk. 1980)
• Ik liet hem een vuist zien, vroeg `Zie je die?,' en antwoordde zelf: `Dat is een broertje van die', waarbij ik mijn andere hand toonde en lachte. (Sal Santen: De kortste weg, 1980)
• Ken je die? [rechtervuist laten zien; quasi dreigend] Dat is een broertje van die. [linkervuist]. (Inez van Eijk: Als m'n tante een snor had... Meer dan 8000 gelijkhebbers, afhouders, dijenkletsers en andere uitdrukkingen uit de Nederlandse taal. 1995)