Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 28-03-2023

zelfgekozen dood

betekenis & definitie

(19e eeuw) (euf.) zelfmoord. Vgl. zich iets aandoen*; eigendoding*; de hand* aan zichzelf slaan; de handjive* doen; een Herman* Broodje doen; jeweetwel*; zichzelf te kort* doen; zichzelf van het leven* beroven; persoonsongeval*; springer*; treintoerist*; eruit stappen*; wanhoopsdaad*; zelfdoding*; ZMP*.

• Zijn zelfgekozen dood is zijne laatste verheven schijnende daad; immers zjj had hem beloofd, tegeljk met hem te zullen sterven. (De avondpost, 29/03/1897)
• Zoodra we met Een Vrouw Alleen, met die ontredderd achtergebleven weduwe kennis maken, voelen we dat het proces reeds is begonnen, dat zal eindigen met haar zelfgekozen dood. (Onze Eeuw. Jaargang 16. 1916)
• … dan beleven we het conflict tussen eis en kunnen, dan voelen we mee omdat de zoons niet deugen, we wilden wel dat Loman gered kon worden uit de financiële verwarring waar zijn groothouderij hem in brengt - maar we tekenen geen verzet aan bij zijn zelfgekozen dood. (Elisabeth Keesing: Bep de Jong-Keesing. De toneeldood voor toeschouwer en schrijver. In: De Nieuwe Stem. Jaargang 11. 1956)
• De linkse Italiaanse schrijver Cesare Pavese werd voor de buitenwereld pas goed interessant na zijn zelfgekozen dood, waartoe hij besloot na zijn herhaalde teleurstellingen met verschillende vrouwen. (Limburgsch dagblad, 26/02/1972)
• De verdronkene, die zich in Boutens' visie door haar zelfgekozen dood aan dreigende bezoedeling heeft weten te onttrekken, heet een ‘offerlam’, wat op het eerste gezicht niet ver afstaat van Donkers ‘martelares’. (Wiel Kusters: Ik graaf, jij graaft. 1995)

< >