Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 03-08-2021

zaadje, zaatje

betekenis & definitie

(1984) (jeugd) sufferd; zwakkeling; brave sukkel; vergelijkbaar met nerd*. Bijna altijd van toepassing op jongens. Ook in uitdrukkingen: ‘Als je dat niet doet dan ben je het zaatje.’

• Zaadje: zwakkeling. (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek. 1984)
• Zaadje: zwakkeling. (Dries De Bleecker, Piet Thomas & Jozef Van Haver: Lik op stuk. Nieuw woordenboek van agressief taalgebruik. 1990)
• Zaadje, sufferd. (Albert Gillissen & Paul Olden: Het Eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991)
• Zaadje: de klos/ de pineut. (Marnix en Marjan van Lichtenvoorde: Nieuwe woorden van de jaren negentig. 1993)
• Zo schreef iemand: ‘In tegenstelling tot u heb ik het woord zaad in geen twintig jaar meer gehoord. En tijdens mijn middelbareschooltijd (Soest 1980-1986) gebruikten we het heel anders dan u beschrijft. Een zaadfilm was absoluut niet hetzelfde als een klotefilm. We gebruikten het woord niet voor films, alleen voor mensen. En dat waren dan geen rotmensen, maar eerder brave sukkels, type ribfluwelen broek en bruine schoenen, goed in natuurkunde, vergelijkbaar met het (latere?) nerd. Zo iemand heette dan een zaat of een zaatje. Jawel, met een t. Iemand was een zaat of “een beetje zaat”. Hij (vrijwel altijd jongens) kon zelfs “best aardig, alleen een beetje zaat” zijn. Dus lang niet zo negatief als in uw column.’ (Ewoud Sanders in NRC Handelsblad, 14/06/2002)
• (Wim Daniëls: Vet! Jongerentaal nu en vroeger. 2004) p. 110