Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-07-2021

zaadje

betekenis & definitie

(19e eeuw, vero.) (Vlaanderen, schol.) (knikkerspel) elk der knikkers die de inzet vormen.

• (Lodewijk Willem Schuermans: Algemeen Vlaamsch Idioticon. 1865)
• Zaadje, knikker in een bepaald knikkerspel, bv. 'zaadjen in 'n ronde', elders ook: 'de groote ronde, de Fransche ronde, de Engelsche ronde'. Door de spelers werden knikkers in een met krijt getekende kring gelegd. Wie knikkers uit de kring kon knikkeren, mocht die behouden. Als een speler geraakt werd, moest die de al gewonnen knikkers afstaan. Hij mocht pas weer meespelen als hij een aantal knikkers in de kring legde. (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)