Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 28-04-2023

yankee

betekenis & definitie

(1827) (scheldw.) Noord- Amerikaan. Oorspronkelijk enkel een spotnaam voor een inwoner van Nieuw-Engeland of van de noordelijke staten in het algemeen. Volgens het WNT en Van Dale is de etymologie onzeker. Volgens sommigen zou het een afleiding zijn van een verkleinvorm van de mansnaam Jan.

• In sommige dorpen, echter, was het onderscheid zeer blijkbaar; de huizen misten dien smaak en netheid en de landerijen die bearbeiding, welke zich in andere streken van Noord-Amerika vertoonen. In zeker stadje nabij de Noordrivier had ik een kennis, zijnde een Zwitser, die, met mij wandelende, mij verschillende boerderijen van zoogenaamde Dutchmen (Hollanders) en van Amerikanen (Yankees) aanwees; en ik moet bekennen, dat er een zigtbaar onderscheid tusschen beiden bestond, en wel ten nadeele der eersten. (Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827)
• Hij had niet dat verharde, dat gebronsde en toch op zijn tijd soepele in zijn houding en ge-baar, dat den Yankee pleegt te kenmerken. (de Groene Amsterdammer, 14/09/1884)
• Yankee, (am.), buiten de Vereenigde Staten benaming voor Amerikaan, in Noord-Amerika alleen naam voor een bewoner der Staten van New-England. Het woord is English in de uitspraak der Indianen. De Hollanders langs de Hudson en in New-York (Nieuw Amsterdam), hebben het eerst dien naam gebruikt en in den onafhankelijkheidsoorlog bezigden de Engelsche soldaten dit woord als schimpnaam, waarop de Amerikanen het als eeretitel aannamen. - Het werd in 1713 door zekeren Jonathan Hastings, een boer te Cambridge, in den staat New-York, gebruikt, als bijnaam om reclame te maken, in de beteekenis van echt, in Amerika gemaakt, wat niet overtroffen kan worden; bv. Yankee horse (paard); Yankee cider (appeldrank) enz. De studenten namen 't woord over en noemden Hastings Yankee Jonathan. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Welkom, welkom in de haven. De groote mogendheden vertoonen niet opnieuw, zooals te Washington in 1921-1922, een steekspel om elkaar uit de gunst der Yankee's te wippen. (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 06/07/1927)
• Zou een Nederlander onderdoen voor een tommy of een yank? (K. Norel: Engelandvaarders. 1945)
• Werkelijk, ze zijn net grote kinderen, die Yanks. (Johan Fabricius: Nacht zonder zege. 1955)
• yankee, spotnaam voor Noord- Amerikanen; yankee-doodle:Amerikaans volkslied. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• Om je een zeer kort overzicht te geven van de bewoners van de Verenigde Staten, in het noorden wonen de Yankees. (Bertus Aafjes: Logboek voor dolle dinsdag. 1956)
• … en volgens mijn bescheiden mening stammen de Yankees af van twee Nederlandse stamvaders, de een Jan geheten, de ander Kees. (Bertus Aafjes: Ik ga naar Amerika. 1956)
• Ik klauter er ook op en laat Julie zien dat ik niet minder durf dan die Yanks. (Johan Fabricius: Wittebroodsweken met mama. 1969)
• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)