Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-09-2021

vrucht

betekenis & definitie

1) (1997) (jeugd) (meestal verkleinvorm) meisje. Zie ook voorbeeld onder ‘au revoir kut zonder haar’.

• Even een kopje thee naar mijn vruchtje brengen, dan mag ik vanavond hoop ik weer. (Nieuwe Revu, 05/02/1997)

2) (1991) (jeugd) slappe zielige jongen.

• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• Als deze vrucht een afspraak heeft met de praeses, breng hem dan ook even naar hem toe, pik. (Viktor Frölke: Het dispuut. 2017)
• Waar haalt een dispuutloze vrucht het lef vandaan om de praeses van het illustere dispuutgezelschap Multatuli op deze zonovergoten nazomerdag te storen bij zijn belangwekkende bezigheden? (Viktor Frölke: Het dispuut. 2017)