Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 17-09-2021

vrolijk

betekenis & definitie

(16e eeuw) (euf.) dronken.

• (A.E. B. Herroem: Bacchus in spreekwoordentaal, aangetoond in eenige honderden spreekwoorden en spreekwoordelijke gezegden. 1874)
• Het Nederlands zal wel voor geen taal onderdoen in vindingrijkheid van verzachtende termen voor dronkenschap en een borrel. ‘Hij drinkt’, ‘hij is aan de drank’ zijn al niet meer sterk eufemisties. Toegefeliker is men voor iemand die zich eenmaal te buiten gaat: hij heeft de hoogte, hij heeft wat te veel, hij is opgewonden, vrolik, of met vreemde woorden: tipsy, angeheitert, ému. Aangeschoten is alweer een versleten vergoeliking. Een politie-eufemisme is: ‘onder de invloed van de sterkedrank’. In volkstaal zegt men: hij is nat, vet; hij heeft 'm om, hij heeft het te pakken enz. (de Nieuwe Taalgids. Jaargang 14. 1920)

< >