Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-11-2022

vrijen

betekenis & definitie

(1544) (euf.) het hof maken; kennis of verkering hebben; minnekozen. Vandaar later ook: geslachtsgemeenschap hebben. Heestermans (Erotisch Wdb. 1980) citeert o.a. Antw. Liedb. (1544): "Noch weet ick een dye uut gaet vrijen." Zie ook: vrijen met de pomp van de garenmarkt.

• Vrijen. ww. Wb. (1704) dat den selven leenesone haer depo-sante synde jonghe dochter heeft commen vreijen tot differente maelen. Crim. proc. — dan der de stukken afvliegen, gez. van twee verliefden die men gedurig bijeenziet; — doet lijden, geen liefde zonder pijn; (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• Vlak naast ons zit een Engels meisje te vrijen dat het kraakt … (Louis Paul Boon: Boontje”s reservaat. 1954-1957)
• Tang wil niet dat ik het aan iemand zeg, die is nogal hoe zal ik het zeggen, preuts in die dingen. [...] Enfin, we waren aan het vrijen. Het was koud en we hadden een matras bij de kachel gelegd. (Karel van het Reve: Twee minuten stilte. 1959)
• Die herrie is er alleen op zaterdagavond, dan zitten ze ook te vrijen. (Simon Vestdijk: Een Alpenroman. 1960-1061)
• Ik heb weer eens zin om heftig met je te vrijen. (Jan Wolkers: Gesponnen suiker. 1963)
• ‘Als ze vrijen willen’ vertrouwde iemand Klomp achter de hand toe, ‘dan doen ze dat maar in het bietenveld, of tussen de rooie kolen. De kindertjes komen er toch, ha!’ (Gerrit Krol: Kwartslag. 1964)
• Robert Manen had een pijnlijke pols en liet hem door zijn vriend de geneesheer behandelen.
‘Met vrijen opgelopen,’ lachte de jongeman. (Toon Kortooms: Help! De dokter verzuipt... 1968)
• Weet je nog die keer dat ik met Ellie uit eten ben geweest en jij vroeg of we hadden gevrejen en ik zei van niet? (Anja Meulenbelt: De schaamte voorbij. 1976)
• Een mooi voorbeeld vind ik het woord vrijen dat in enkele jaren geïnstalleerd is als de meest favoriete aanduiding van de geslachtsdaad. Het is duidelijk een eufemisme, zeker indien men zich herinnert hoe nog kort geleden tal van dames die zich bij voorbaat indekten door zich vrouwen of meiden te noemen, onbevreesd schuttingwoorden in de mond namen als ze over sexueel verkeer spraken. Die durf behoeft momenteel kennelijk niet meer te worden bewezen zodat teruggekeerd kan worden naar een verhullende term, vrijen. Maar het is wel een post-dysfemistische term — om het eens mooi te zeggen — want vóór de sexuele taalrevolutie bedoelde men met vrijen bepaald iets anders. (NRC Handelsblad, 23/05/1985)
• Vrijen: (in de 17-de eeuw) verlekkerd kijken en dat in heel algemene zin, dus niet specifieke met amoureuze bijbedoelingen. Zo kon je in die tijd vrijen naar een smakelijke maaltijd. (Het vrije volk, 17/07/1989)
• De oud-Nederlandse vrijer/vrijster voldoet niet omdat het werkwoord vrijen van betekenis veranderd is van 'dingen naar' naar 'seksuele gemeenschap hebben'. (Peter Burger & Jaap de Jong: Taalboek van de Eeuw. 1999)
• ‘Als meisje heb je net zoveel recht om er plezier aan te beleven als de jongen’, staat er in Vrijen is prettig, een Dolle Mina-brochure uit 1971 die aanmoedigt om seks te verkennen en te bespreken met je vriend of vriendin. (Anaïs van Ertvelde & Heleen Debruyne: Vuile lakens. 2017)
• (Johan De Caluwe, Veronique De Tier, Anne-Sophie Ghyselen, Roxane Vandenberghe: Atlas van het Dialect in Vlaanderen. 2021) p. 140