(1818) (Gent, sch.) borrel; glas jenever. Mogelijk een zinspeling op de drankzucht van geestelijken (een vicaris is een hulppredikant).
• Voor een borrel bevat onze lijst 80 benamingen tegen 21 bij De Vriese (oude en nieuwe te zamen): Akwaviva, afzetterke, artevelde, actie; bak, baviaan, bijterke, billenbijter, bobijntje; chasse-calé, champetter; dreupel; ei; fixe en avant; gaai, gans, garde champetter, gendarm, glazen boterham, glazeke van assurantie, goeie, goutte; hard ei, halve scheut, hertepijne, nen Hoorebeke, hessenpikker; kegel, kèwe, klal'e, ko, koele, kooldrager, kwak, kwek, kwakkel, kwiatus, kelkske, kriekske, kerelleke; lampioentje, lanteernke, Jantje, lappe-tsanne, lepel, loeze ; maagzetterke, maatje, martiko, mamme, metserscognac; nijperke; oliepille; ramenast, ratakwak ; pekelharing van 3 sens; sampampel, scheute, schietuit, schiedam, sédentaire, schrapnel; scheerweg, slaapmutseke, slijmsnijerke, siijmstekker, snaps, stokersmastelle; tiet, tsille, twisdrijver ; uitlooperke; vicares, viterke, eene van vijve; wittenbuik; eene van zesse; zierke, zeupe, zuivere. (Oostvlaamsche Zanten, april-mei-juni 1944)
• Vicaris. (Ver.). Een glaasje jenever: (1847) Tjooses? es da ne Vikares! Kzoeder azoo wel twintig uytlappen. Gent Jongens (De Genever). (1818) hy gaeget goe koop gedaen (nl. het verven eener kas) veur vier stuyvers en een half peintje vicaris onder huider te drinken. Vier Clairés. 9. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)