Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-08-2021

tjabo, tjap, tjappie, tjappo

betekenis & definitie

(1993) (straattaal) (vaak als begroeting) vriend, maat; persoon. Soms in een pejoratieve betekenis: kneus, nerd, mongool.

tjabo, maatje, vriendje. (Marnix en Marjan van Lichtenvoorde: Nieuwe woorden van de jaren negentig. 1993)
• Tjabo, maatje, vriendje. (Wim Daniëls: Vet! Jongerentaal nu en vroeger. 2004) p. 70
• Tjap (ook: tjappo, tjappie) Zielige gast. ‘Eej, tjap, is er wat?’ (Prisma miniwoordenboek. Drop je lyrics 3. 2008)
• Mounir zat tegenover hem op een bankje en gaf hem een knipoog. ‘Gewoon kapotmaken die tjappie. Simpel.’ (Henk van Straten: Bidden en vallen. 2015)
• ‘Hé, tjappie,’ zegt Ritch, ‘zullen we even varen met die sloep?’ (Kees van Beijnum: Het mooie seizoen. 2017)