Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

Gepubliceerd op 02-03-2023

tippelen

betekenis & definitie

(1840) (inf.) stelen, op roof uitgaan; (prostitutie) als prostituee diensten aanbieden op straat. Oorspronkelijk een Bargoens woord voor 'lopen'. Een 'tippelsjikse' is een straatprostituee.

• Tippelen, (joodsche volkst.), struikelen, over iets vallen, vallen. (Waarschijnlijk van hebr. tippal = gij valt. van naphal = vallen). (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Tippelen: loopen, op roof uitgaan; ook: op de baan loopen, gezegd van meiden. (Köster Henke: De Boeventaal. 1906)
• Gelukkig was het nog niet zoover, dat zijn wijf voor hem tippelde en de bikken met gemeenigheid verdienen moest. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1912)
• Nu vinden we dit woord „tippelen" ook in ons Bargoensch terug. Het beteekent „loopen" in het algemeen en „op roof uitgaan" in het byzonder. „Ik tippel op een zwyn" wil zooveel zeggen als „ik ben bezig een fiets te stelen". Uit dit voorbeeld blykt tevens, hoe sommige woorden van het Bargoensch onze spreektaal zijn binnengeslopen. ledereen verstaat wel het woord tippelen voor loopen. (Nieuwsblad van het Noorden, 03/10/1931)
• Tippelen: lopen, uitgaan om te stelen, op de baan lopen. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) (zie ook de voorbeelden!)
• Ze slaagde er in, zich los te maken van de beruchte souteneur en herleefde op haar eigen kamertje, waar ze als vrije meid het tippelen kon hervatten zonder angst voor rammel en kans op arrestatie. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• ... Hannie, een meisje dat bij tante Sjouk werkte en die ‘s nachts altijd tippelde helemaal spiernaakt in ‘n bontjas. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Anders gaan ze tippelen op de Overtoom. (Jasperina de Jong: De rosse buurt. 1964)
• De zaak legt nu eenmaal zo dat zijn vrouw de hoer speelt. Niet dat ze tippelt of zo, het is meer d'r eigen beprostitueren, want ze krijgt af en toe een paar rijke binken op bezoek. (Rinus Ferdinandusse: Op de barkeeper beschouwd. 1967)
• Dat knullen op knullen tippelen, ja. (Jaap Harten: De getatoeëerde Lorelei. 1968)
• Want die griet tippelde voor hem en dan moest hij 's avonds natuurlijk weg wezen. (Simon Carmiggelt: Elke ochtend opstaan. 1973)
• Dat zijn de jongens die tippelen. De homo'tjes. (Olaf J. De Landell: De porseleinen spiegel. 1976)
• Ooit beval hij mij een hoertje aan, dat bij de Galerij op het Rembrandtplein zou tippelen. (Ischa Meijer: Hoeren. 1980)
• Is het gerechtvaardigd dat de hele straat in rep en roer is wanneer er nu en dan een juffrouw tippelt? (De Helling, voorjaar 1994)
• Bij het nieuwe stadion in de Bijlmer tippelen ze ook.' (de Groene Amsterdammer, 27/09/1995)
• Al wat ik zie is mijn moeder, de eerste hoer vanaf het Centraal Station, dat wil zeggen, als er niemand stond te tippelen. (Kees van Beijnum: 23 seconden. 2019)