Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 03-03-2023

teringlijer

betekenis & definitie

(1951) (scheldw.) verachtelijke vent; ellendeling. Vgl. kelerelijer*.

• Is dat je vrijer, die teringlijer? (Harry Mulisch: Archibald Strohalm. 1951. 10e druk 1980)
• Krijgen jullie de pleuris vuile teringlijers. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Jij? Jij moet eens met je vuile rotpoten an me flikker durven komen! Dan pak ik vandaag Rickie nog en ga ik naar me moeder, smerige teringlijer! (Harry Boting: Wie geeft me jat-mous? 1965)
• Weet je wat die ongelooflijke teringlijdster gepresteerd heeft? Om het allemaal te vertellen (Rinus Ferdinandusse: En het hoofd werd op tafel gezet. Een redelijk vrolijk familie-verhaal. 1970)
• Niet dronken worden, hoor meisjes! Hahaha, grapje! Die vader toch! Wat een uilenurine, Vin du Pays importé par Klooi en Zonen en zelf dronk de teringlijder Médoc van twintig gulden de fles. (Lennaert Nijgh: Tobia of de Ontdekking van het Masturbariaat, 1971)
• 'Jezus,' riep de barman jankend, 'daar valt een kat op, hebben jullie nou je zin, teringlijers.' (Haring Arie: Recht voor z'n Raap. 1972)
• Die teringlijers begonnen meteen om zich heen te slaan en te schieten. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
• Ze zegt: 'De smerige teringlijer! Dat arme meissie zo maar van achteren de kop inslaan, zoiets gun je je ergste vijanden niet eens. (Nieuwe Revu, 18/05/1989)
• Invaliden zijn niet zielig! Het zijn net zulke teringlijers als wij. (J.A. Deelder: De T van Vondel. 1990)
• Waar zijn die teringlijers? (Gerdy Van Der Stap: Nestspel. 1994)
• Stelletje teringlijers. (René Appel: Van kwaad tot erger. 1996)
• Zie je nou wat een teringlijer ik eigenlijk ben? (Hans Sahar: Zoveel liefde. 1996)
• 'Kijk uit waar je loopt, klootzak,' moest Broccoli zeggen. En dan moest ik antwoorden: 'Kijk uit je eigen doppen, teringlijer.' (Arnon Grunberg: Figuranten. 1997)
• Hoe die lange teringlijer me toen begeleidde op die grote toeter... (J.A. Deelder: Angel Eyes. 1998)
• Het asielzoekerscentrum (AZC) is er gekomen. Het ligt op een industrieterrein buiten Strij-en, aan het oog onttrokken door een hoge aarden wal. Pepijn wordt tegenwoordig 'slechts' uitgescholden. ,,Teringlijer, door jouw vaders schuld zijn die buitenlanders hier.'' (NRC Handelsblad, 18/06/1998)
• Die teringlijer, liet me nog echt los ook. (Kees Van Beijnum: De oesters van Nam Kee. 2000)
• Zodra ze de farce van vrouwelijkheid lieten vallen, werden ze weer mannen. Homofielen welteverstaan. Valse teringlijers die je, als je ruzie met ze kreeg, je met een hele groep andere katoeys aanvielen. (Clifford C. Cremer: Bomberjack. 2000)
• Vaak ga ik nog van alles uitleggen aan de grootste teringlijders. (HP/ De Tijd, 03/02/2001)
• Maar eenmaal het water uit, stond ik toch even lullig te kijken. Ik zag nog net hoe de vlammen aan de laatste resten van mijn kleren likten. De teringlijers hadden al m’n kleren in het vuur gegooid. (Frans van Es: Who the fuck is Frans van Es? Een greep uit het leven van een marineduiker. 2002)
• Op bijeenkomsten wordt hij uitgescholden voor 'teringlijer' en bespuugd. (Elsevier, 15/06/2002)
• Pak 'm, die teringlijer, die vuile teringdief! (HP/ De Tijd, 06/09/2002)
• Verdomme, wat een teringlijers van hier tot Jericho! (Nieuwe Revu, 12/02/2003)
• Trap in zijn zij, au, hij kromt zich van de pijn, nog een schop, vuile vieze teringlijer, vieze homo, schop tegen de armen om zijn hoofd. (Robert Anker: Hajar en Daan. 2004)
• Ik zei vanmorgen op de gang gewoon: hé, vieze teringlijer! (Leon Verdonschot: Hart tegen hart. 2005)
• En daarna heeft hij me in elkaar gebeukt. De vieze teringlijder. (Helen Vreeswijk: Overdosis. 2007)
• Ria wordt hierdoor steeds bozer en begint ons uit te schelden voor teringlijders, NSB'ers en nazi's. (Astrid van der Star: Van lief naar lef. 2007)
• Ze krijste, hijgde en huilde: ‘Vuile teringlijer!’ (Jan Eilander: What's on a man's mind? 2007)
• Die teringlijers zijn overduidelijk voor zichzelf begonnen. (Henk van Straten: Kleine stinkerd. 2008)
• Richt zijn tirade op het plafond, schreeuwt het uit tegen de muren: ‘Vuile teringlijers!’ (Sjanti Mahabier: De Keizer van Rotterdam. 2009)
• ‘Wat een teringlijer,’ zei Aaron. (Peter Buwalda: Bonita Avenue. 2010)
• Ze zijn weg! Die teringlijders zijn weg! (Jessica Durlacher: De held. 2010)
God, wat is mijn beste vriend soms toch een teringlijer als hij dronken is. (Kees van Nieuwkerk: Het is weer raak met Kees en Sjaak. 2010)
• Cyrille, jij jammerlijke teringlijder, of je kijkt naar Aafke of je regarde la route. (James Worthy: James Worthy. 2011)
• ‘Bek houden, stelletje teringlijers!’ schreeuwde hij. (Renske Jonkman: Zo gaan we niet met elkaar om. 2011)
• Plotseling werd er geschoten, de kogels floten langs hun hoofd, godsamme, teringlijers! (Robert Anker: Oorlogshond. 2011)
• Die teringlijer moet met zijn tengels van dat wijf afblijven. (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• Alsof John bij het vangnet als een razende Rambo die voetbalelftallen te lijf was gegaan, alsof hij die scooter met dat teringlijertje en die middelvinger zelf te voet had ingehaald. (Saul van Stapele: Witte panters. 2012)
• Het was ‘vuile klootzakken’ dit en ‘teringlijers’ dat. (Theodor Holman: Holman liegt. 2014)
• Vuile teringlijer, ik heb het hier gehuurd! (René van Collem: Heroïne godverdomme. 2014)
• En dan kwam het verhaal, dat ze op klaarlichte dag een postkantoor overvielen om bonkaarten te jatten en dan zetten ze met z’n allen zo’n teringlijer tegen de muur, waarna mijn vader dan nog de gotspe had om die penning te pikken. (Jan D. Swart, Johan Derksen: Kanjers, culthelden en engnekken. 2014)
• ‘Hoor es, pastoor, de woorden van die engel zijn stuk,’ begon de bewoner van afdeling k toen hij zich tot aan het houten hekwerk had begeven. ‘Er moet een lint aan, ik zeg: “Credo in excelsis Deo”. Maar die teringlijer zegt: “Gloria in excelsis Deo”. (Mariët Meester: Hollands Siberië. 2014)
• Maarten. Roomse ouders, hè. Vandaar dat ik zo’n schijnheilige teringlijer ben geworden. (Menno Pot: Vak 127. 2014)
• Ik had de indruk dat mensen zichzelf dwongen die termen te gebruiken om maar niet te zeggen wat ze werkelijk dachten: jij klootzak, teringlijer, lúl. (Nausicaa Marbe: Smeergeld. 2014)
• Godverdomme! Vuile Teringlijer. (Raymond Pouw: Ibiza, en het verrotte leven van een jetset wannabe. 2015)
• Waar bleven die teringlijers? (Peter Buwalda: Van mij valt niks te leren. 2015)
• Ik kan een teringlijer zijn, maar ook een heel aardige gozer. (HP/ De Tijd, november 2015)
• Razend bonkte ze tegen haar gesloten raam en gilde dat we ‘vieze, gore teringlijers’ waren, dat we vlooien hadden, dat ze hoopte dat de fik in ons huis ging, dat mijn moeder een hoer was – ze had het wel gezien, al die kerels binnen – en dat we aan het gas moesten. (Patricia F. Wessels: De wensdagen. Een jeugd in de Jordaan. 2016)
• Want we hadden ruzie met de buren. Dat zijn echt teringlijers! (Diverse auteurs: De leraar die mijn leven veranderde. 2016)
• De Brazilianen konden ook goed trappen, maar ze deden dat net iets te vaak in het zicht van de scheidsrechter, die drie spelers een gele kaart gaf en de goorste teringlijer van het veld stuurde … (Giphart & Kluun: Het eeuwige gezeik. 2017)
• Ik wil niet fucking arrogant overkomen, maar het is wél zo dat ik niets uit mijn duim zuig. Andere rappers zeggen dan tegen me: “teringlijer, wat jij rapt is gewoon waar.” (Rajko Disseldorp: Hiphop in Nederland. 2017)
• Op een gegeven moment gaf die teringlijer zelfs lezingen over de hele wereld! (Mano Bouzamour: Bestseller Boy. 2018)
• ‘Vuile teringlijer!’ klonk het gemeend uit haar mond. (Gerard Mak: Fuckin blauw. Smeuïge waargebeurde politieverhalen. 2018)
• Hij vertelde mij dat hij vaak door een oom voor ‘teringlijer’ werd uitgescholden (Klaas Wilting: Gevaar loert overal. 2021)