Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-04-2023

succumberen

betekenis & definitie

(19e eeuw) (< Lat. succumbere) (med. euf.) sterven; bezwijken aan de gevolgen van een ziekte of verwonding. Het WNT citeert o.a. J.E. Stumpff: Voorlezingen over Ziekenverpleging (1920): “Zooals ik U zoo even mededeelde, kan tijdens een hoestaanval het kind succombeeren, hetzij door stikking tijdens een ademhalingskramp, hetzij door de gestoorde hersenwerking.”

• succumberen, onderliggen, bezwijken; proces verliezen. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• ‘Ja,’ beaamde Saskia, ‘ik heb in de verpleging gezeten en honderden patiënten zien succumberen, maar familie is toch anders.’ (Adriaan van Dis: Indische duinen. 1994)
• Ineens is het doodstil in de kamer. Mijn collega en ik kijken elkaar aan. En nu? ‘Patiënt gesuccumbeerd’, geven we door aan de meldkamer, omdat we niet ‘patiënt dood’ door de kamer willen schreeuwen. (Mariëtte Middelbeek: Verhalen uit de ambulance. 2009)

< >