(19e eeuw) (inf.) een sloknemen; klinken. Oorspr.: drinken op het geluk van een pasgeborene. Wellicht tikte men vroeger daadwerkelijk met het glas tegen de wieg. De herhaalde beweging wordt door Stoett vergeleken met die van het telkens glaasjes wippen.
• Koster! ètoot nóg eens aan de wieg. Schenk nog eens in. (A.E.B. Herroem : Bacchus, in Spreekwoordentaal. 1874)
• 'k Geloof, dat de commandant 's avonds wel wat veel aan de wieg stoot; en hoe goed heete rumgrog ook is ....". (Justus van Maurik: Burgerluidjes. 1884)
• De kerels, ze zopen als de bliksem, je most d'r ondertusschen maar mee opgescheept zitten met zoo'n vergiftig kreng, maar zuipen deeën ze allemaal, de een liep as een kanon over de straat, en de ander dee 't in 't geniep, dat je 't niet merkte.’ De buren begrepen allemaal, dat dit een steek onder water was voor Van Deesem. Het was bekend dat-ie lekker an de wieg stootte, maar as 't te praat kwam heette z'n vrouw 't te liegen, ze hield d'r vent de kroon op z'n kop. (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
• Ja, soms „stooten” zij zoo dikwijls „aan de wieg”, dat -zij „voor Pampus liggen”, eerde dag, de Zondag, góed en wel begonnen is. (De Telegraaf, 18/06/1914)
• Blikkie beefde en scharremaaide met zijn armen en beenen onverdragelijk. Hij voelde zich al stikkend in vuisten geklemd van de prinsemerei. Harmen, doorgewinterd, vreesde geen enkelen truc, maar zijn heethoofdigheid bracht wild, toomeloos verzet in zijn schrik-oogen.
- Als we nou aan de wieg stooten, zijn we geknipt!... fluisterde Frans weer. (Israël Querido, De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1924)
• Schertsend: aan waig steutn: eens drinken. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Net is de Luit in den namiddag verdwenen om weder een bezoek in het dorp af te leggen en zoo mogelijk hier en daar eens aan de „wieg" te stooten als een afdeeling ruiters komt aangereden. (Fr. Van de Vrande: Grensleven. 1936)
• Er zijn in het Twents heel wat eufemismen en beeldspraken, waar de humor afstraalt, en die ook als zodanig bedoeld zijn. Mag ik er wat uit meester Vloedbeids Mans Kapbaarg plukken? Mans deu Dieks bescheed met zien glas, d.w.z. brengt een 'dronk op hem uit. Doo ze almaol wier aan de weege hadden stot: toen ze allemaal weer “aan de wieg hadden gestoten" d.w z. geklonken hadden. (Twentsche courant, 26/11/1960)
• Aan de wieg stooten (eens drinken). (H. Welters: Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg. 1982)
• Wieg, znw. de, in de zegsw. an de wieg stôte, 1. een heildronk uitbrengen op de pasgeborene (vero). 2. drinken, klinken met de glazen. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Stoot eens aan de wieg. [neem eens een slok] (Inez van Eijk: Als m'n tante een snor had... Meer dan 8000 gelijkhebbers, afhouders, dijenkletsers en andere uitdrukkingen uit de Nederlandse taal. 1995)
• Tegen de wieg stoten. Dronken worden. Oorspronkelijk: klinken op het geluk van een pasgeborene. (M.A. van den Broek: Alcoholisch Spreekwoordenboek. 2000)