Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 20-07-2021

stok

betekenis & definitie

1) (19e eeuw, vero.) (sold.) adjudant-onderofficier.

• Stok, (mil.), verouderde scheldnaam voor den adjudant-onderofficier, die vroeger een stok droeg. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Wanneer de heer Verhoeven zyn studies op dit gebied voortzet, zal hij b.v. kunnen vernemen, dat afzwaaien ook wel met verlof gaan beteekent, zal bij leeren, dat een pondje beduidt een dag provoost, dat een pierenprikker (de dolk van een adelborst) ook wel slakkensteker wordt geheeten, wegdrukken de gebruikelijke benaming is voor stelen, de kantjes er af loopen wil zeggen, trachten zoo min mogelijk uit te voeren, een douw geven: straf opleggen enz. Alle uur een lepel: de soldatenschool. Petrus heeft de week: 't is slecht week, dus geen excerceeren. Bloote bajonetten: bloote voeten. Oliebalen: uit den weg gaan voor een voertuig, Nogablokken: loodblokken in de patroontasch. Poetskurk: ventje. Roffeljongen: tamboer. Stok: adjudant-onderofficier. Kegeltje van Jan: bronzen medaille. Schildersofficier worden: gedegradeerd worden. Piketpalen: worteltjes. Snelvuur: capucijners. (Bredasche courant, 28/06/1918)

2) (1972) (euf. of sch.) mannelijk geslachtsdeel (in erectie).

• Ik zag hem de stijve stok omsluiten, zodat z’n vingers bij het heen en weer trekken even haperden aan de rand van de dikgezwollen kop. (Louis Paul Boon: Mieke Maaike’s obscene jeugd. 1972)
• Het jongetje bezat net als Paul een stijfstaand roze stokje, en terwijl hij met de linkerhand de mollige muis wat opentrok – hij deed dit met duim en wijsvinger – beproefde hij het zijn vleesstokje dáár naar binnen te drijven. (Louis Paul Boon: Eros en de eenzame man. 1980)
• Nog steeds even opgesloten in de overall, alleen nog met de kop haperend aan de rand ervan, trilde en schokte mijn stok zo onweerstaanbaar hevig, dat zonder hem ook maar in het minst aan te raken, het zaad me ontsprong. (Louis Paul Boon: Eros en de eenzame man. 1980)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Heb je ooit zo”n kleine stok gezien? Dat is niet normaal. Maar hij heeft ballen. (Maarten ’t Hart: Het vrome volk. 1985, 10e druk)
• Zijn geslacht klopte gretig en hij greep de gloeiende stok en bevredigde zichzelf. (Leon de Winter: Hofmann's honger. 1990)
• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)
• Om niet te stikken moest ze driftig slikken omdat haar mond met kikkervisjes gevuld was en ik haar aan d’r oren vasthield. Uitgeput lag ik voldaan te zijn terwijl ze de laatste druppels uit m’n stok zoog. (Frans van Es: Who the fuck is Frans van Es? Een greep uit het leven van een marineduiker. 2002)
• erectie: batterij erin hebben, bennie, Drentse poal, harde, hard latje, hem-omhoog-krijgen, in het gelid staan, jacky, jan van gent, kabouter, kapstok, lantaarnpaal, mast, een mietert hebben, ODOL (Ontzettend Dikke Ochtend Lul), paal, een spier hebben, stijve, stok, staander, strakke plasser, stramme kabouter, tente, het tentzeil strak spannen, KOE (Kolosale Ochtend Erectie). (https://forum.fok.nl, 13/11/2006)
• Jezus!’ roept ze en ze wijst naar zijn kruis. Ze kijken beiden naar de stok die duidelijk haar kant op wijst en zijn gulp opspant. (Sjanti Mahabier: De Keizer van Rotterdam. 2009)

3) (17e eeuw, vero.) gevangenis. Reeds in het werk van Cats.

• Daer is'et al bekayt; de man die wort gebonden, Gelevert aen den Schout, en naer den stock gesonden, Beschuldight, ondervraeght, en voor het recht gestelt. (Al de werken van Jacob Cats. Met eene levensbeschrijving van den dichter, etc. 1869)