Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 08-03-2022

stofzuiger

betekenis & definitie

1) (1991) (voetb.) voetballer die technisch niet uitzonderlijk begaafd is, maar door die het vele werk dat hij verzet onmisbaar is voor het team. Zijn specialiteit is het veroveren van de bal.

• Je spel doet denken aan dat van Johan Neeskens, Jan Wouters en Willy van de Kerkhof. Je bent een 'stofzuiger' op het middenveld. (Aktueel, 21/11/1991)
• Bosz, de stofzuiger van deze ploeg? (Sport International, april 1992)
• Verdedigende middenvelders, 'stofzuigers', worden in Nederland niet erg gewaardeerd. (Vrij Nederland, 20/11/1993)
• Mandekker of stofzuiger, ik pas me aan, aan wat Advocaat nodig heeft. (Nieuwe Revu, 18/05/1994)
• Stofzuiger: speler die het middenveld schoonveegt. (Limburgsch Dagblad, 09/06/1994)
• De stofzuiger in de defensie had een ongelooflijke inzet. (Nieuwe Revu, 25/10/1995)
• De buitenwereld immers mocht weten dat de vroegere `stofzuiger' van PSV en het Nederlandse elftal, nu op z'n 46ste door het leven gaat als heer in zaken. (Nieuwe Revu, 23/07/1997)
• Helemaal hetzelfde waren ze niet. René was een vliegende linksbuiten die ook op rechts kon spelen, Willy de stofzuiger op het middenveld. (HP/ De Tijd, 11/06/2004)
• Vanaf de aftrap begint hij te jagen. Hij wil stofzuiger, balafpakker, waterdrager, mandekker en spelmaker tegelijk zijn. (Jan Eilander: Raffie. 2005)

2) (1968) (luchtv.) straalmotor; vliegtuig met straalmotor.

• De Lufthansa vervoert 84 passagiers (uit te breiden tot 95) in de machine, die opvalt doordat de straalmotoren van de staart naar onder de vleugels zijn terugverhuisd, waaraan het vliegtuig de bijnaam „stofzuiger" heeft te danken. (De Telegraaf, 07/05/1968)
• (de Vliegende Hollander, 25/05/1970)

3) (1989) (comp.) lawaaierige computer.

• (Hans Paijmans: Bootstraps en droogtrommels. De taal van de pc gebruiker. 1989)
• Ondanks de dominantie van het Engels blijkt het Nederlands sterk genoeg om ook in de computerwereld voor een groot aantal taalcreatieve vondsten te zorgen. Daarbij moet je niet denken aan moeizame vertalingen als verstekschijf-eenheid voor defaultdrive, maar eerder aan benamingen als duizendpoot voor IC (Integrated Circuit, de bekende chip) of kiezentrekker voor IC-puller, het apparaat om die chips uit de IC-voetjes te trekken. De meeste termen van dit type zijn gebaseerd op vergelijkingen met bestaande apparaten: zo werden oude rekenmachines wel koffiemolens genoemd, bevatten grote computers vaak een droogtrommel en spreek je bij lawaaiige computers van stofzuigers. (Onze Taal. Jaargang 59. 1990)

4) (1970) (havenarb.) sch. benaming voor een drijvende elevator. In 1905 werd er gestaakt tegen de invoering van de elevator. Men moest toen een beroep doen op Prinsgasten*. De term wordt vermeld door Van Dale.

• Stofzuiger: Drijvende elevator. (NRC Handelsblad, 10/10/1970)
• Stofzuiger. » Elevator. (Jaap van der Wijk: Lexicon van de watersport, visserij, koopvaardij, marine en bruine vloot. 1996)

5) (2008) (drugs) iemand die veel cocaïne gebruikt.

• (R. Kerssemakers, R. van Meerten: Drugsverslaving en alcoholisme. 2008)
• Amsterdammers hebben veel synoniemen voor cocaïne: sosa, sos, bap, cola, yeyo, wit, sneeuw, joke, lala (Marokkaans), beaz (Turks), sukru (Surinaams) of simpelweg coke. Een lijntje is een dingetje, nippie, pinkie, nakkie, snuffel, poentje, sleuteltje; snuiven wordt met snowboarden of snorkelen aangeduid. In een sigaret gerookte cocaïne heet een cokeblow, plofje of snertje. Notoire snuivers heten in gebruikerskringen stofzuigers, seriesnuivers, doorsnuivers of megasnuivers. (http://rozenbergquarterly.com, ongedateerd)

6) (1982) (vnl. homotaal) jongen die klant of partner graag pijpt.

• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)
• stofzuiger: Iemand die graag pikken leegpijpt. Ook wel pijpkonijn genoemd. Een jongen of een man kan ook zijn stijve pik in de stofzuigerslang steken en dan de stofzuiger aanzetten. Je zal zeker niet de eerste zijn die dit uitprobeert maar doe wel voorzichtig. Houd de aan/uit knop of stekker bij de hand (of voet). (info@seksencyclopedie.nl)

7) (1993) (motorrijders) zie citaat.

• Stofzuiger. Badinerende benaming voor multicilinder motorfiets die een gedempt zuigend geluid produceert. Veel motorfietsen van Japanse makelij worden als zodanig aangeduid. (Freek Andriesse & Hans Meulenbroek: Motortaal. Zakwoordenboek voor de motorrijder. 1993)

8) (1929) (spoorw.) bepaald soort locomotief.

• „1086 kapot; motor defect; die stofzuigers doen het anders op heden aardig góed!'' D.w.z.! ,,Trein 1086 is defect; motor defect; de electrlsche treinen werken anders tegenwoordig uitnemend." (De Maasbode, 07/02/1929)
• En behalve de locomotieven hebben ook verschillende goederenwagens en personenrijtuigen het moeten „ontgelden". Bijzonder vindingrijk is men geweest met betrekking tot het eerste electrische personenmaterieel, dat ook de lijn Amsterdam—Dordrecht den dienst onderhoudt. Hiervoor heeft men liefst drie benamingen, namelijk „de blokkendoos", „de stofzuiger" en „de strijkbout". (De courant Het nieuws van den dag, 22/03/1941)

9) (1984) (Vlaanderen, sch.) neus. Syn.: snotkoker*.

• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)

10) (1999) (Kortrijk, inf.) prostituée, hoer.

• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)

< >