(1844) (ook wel: stiekum) (< Jidd. sjtieke, stilte < Hebr. sj(e)tiko of < Jidd. werkw. sjtiekenen, zwijgen) (oorspr. Barg.) heimelijk; in het geniep; steels; ongemerkt; tegenwoordig ook in de zin van clandestien. Het WNT citeert o.a. N.B. Donkersloot (Schetsen uit het kantonnementsleven in Noord-Braband (1830-1835). Gepubl. 1845). ‘Zich stiekem houden’: zich kalm houden. Een 'stiekemerd' is een geniepig, schijnheilig persoon. Vgl. nog de in Vlaanderen gebruikte uitdrukkingen: op een diefje*; stoemelings*.
• … hoe men op plaatsen waar men de vaan van de bedreigde consciëntie niet openlijk durfde ontrollen, heel stiekem bij de erkend godzaligen is rondgegaan om toch nog een zieltje of wat voor het adres te winnen… (De wekker; nieuwe bijdragen voor het onderwijs, 22/03/1879)
• Isaäk kijkt zoo stiekem ook wel eens in de koetsen die achter die lijkwagens rijen, en weet je wat hij dan meestal ziet? (Justus van Maurik: Van allerlei slag. 1881)
• ‘Daar steekt een geleerde in jouw zoon, meester!’ merkte de oudste wethouder op, ‘Al die luidjes, die zoo stiekem er heengaan, dat worden allemaal professors of geleerden.’ (Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang. 1891)
• ‘t Was gemeen om 't zoo stiekem te doen! (De Gids. Jaargang 56. 1892)
• Als ik vlug-stiekem wat in zijn handen duw, is de agent dicht bij. (Gerard van Hulzen: Zwervers. 1899)
• ‘Niet omkijke!’ zei Marjon ‘Stiekem doortippele! Kunne ze je wat maken?’ (Frederik van Eeden: De kleine Johannes. In: De Beweging. Jaargang 1. 1905)
• Gerrit had er vermoedelijk onder de bedstee gelegen met de plank er voor, en toen stiekem de zooveel honderd dollar gejat uit den binnenzak van dien Afrikaan z’n vest. (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912)
• „Ben je gek!” zegt Sprietje, „wat kan jou die vent schelen! Als ie de pee in heeft, laat je-’m stiekem in z’n sop gaar koken. (Willem Kramer: Over den drempel. 1939)
• Ik had ook terug kunnen lopen, stiekem in m'n eentje. (Henk van Kerkwijk: Geweer met terugslag. 1966)