(1968) (< Dui. stürzen: vallen) (Barg.) vallen; mislukken, falen.
• De glazenwasser die vijf gelen in de week naar huis brengt loopt het risico dat-ie z'n ladder af stertst. (Paul A. Wilking: De roerige wereld van Pistolen paul. 1968)
• Maar hoe enorm veel mensen in die valse toneelwereld niet hopen dat dit project (= Ik Jan Cremer, nvdr) op zijn bek gaat, dat het zal stertzen. (Haagse Post, 12/10/1985)