Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-04-2023

sossem

betekenis & definitie

(18e eeuw) (Barg.) paard. 'Sossem prinsemarij': de bereden politie. Zie ook: sos*.

• Sossem: paard. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• sossem, 0., (argot), paard; „sossem prinserij”: bereden politie. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1912)
• Sossem: paard. (Jacobus van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. 1914)
Fort, aârs krijg je nog de sossem prinsemerei achter je scheefgeloope hakke. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Fok soosems en hou een stoeterij! (Israël Querido, De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1924)
• Als de sossem (paard) schriebes (honger) heeft, krijgt het wel gras. (Dagblad van Noord-Brabant, 25/09/1926)
• Sossem: paard. (Henry Roskam: Boeven-jargon. 1948)
• sossem, (Barg.) paard; sossemprinserij: bereden politie. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

< >