1) (1752) (ook: sossem) (Barg.) paard. Bij Moormann: Geheimt. 90. || De sos (paard) hèf mies sares (lelijk haar), mèr een jofel (mooi) ponem." Zie ook: Soes* is tofelemoon.
• Een zeibel sos, een slecht paard. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Daar stong een sos en ik begon te mesjibben. Ik vroeg: wat sjool ie veur den sos? (J.A. Visscher: Schooier waar ga jij naar toe? 1939)
• Jargon. Dit is een geheime vaktaal gesproken door kooplui (vee-, paarden- en gevogeltehandelaars), gelocaliseerd op de grote veemarkten in ’t Oosten (centra: Goor, Oldenzaal) en in ’t Zuiden (centrum: Houthem) van ons land. Ze is uitsluitend aan het Joods ontleend en heeft locale kleur in verband met het dialect, waarin ze gebruikt wordt. Typisch zijn o. a. in deze vaktaal woorden voor gebreken van de koopwaar: begitem (bang): den sos (paard) is begitem, beis (koe, die uit twee spenen melk geeft), chale (droes), gikker (kreupel). (P. Gertenbach & H. van Slooten: Enige belangrijke verschijnselen uit het leven der Nederlandse taal. 1941)
• De 'vaktaal van paarden- en veehandelaars' zit eveneens vol geheimtaalwoorden, meestal ontleend aan het joods. Zij wordt nog steeds gesproken op de grote veemarkten, vooral in Noord-Nederland. Een paar voorbeelden uit die taal: 'boheme' (koe), 'gaas' (geit), 'sos' (paard), 'kinjen' (kopen), 'mazzel tof' (geluk in de handel), 'rebbe' (stier), 'sjor' (os). (M. Thys: Nederlands Taalboek. De Ring. Taalbeheersing VI. 1963)
• Algemeen Beschaafd Nederlands is natuurlijk een rekbaar begrip, maar met de uitdrukking 'geen sous' zullen veel Drentenaren toch moeite hebben. Zij werd in een advertentie gebruikt als extra aanprijzing voor het rundergehakt van Jan Mink. Johnny Samson weet dat het eigenlijk „'geen sos' moet zijn. Dat betekent dat er geen paardevlees in zit. Een typisch joodse uitdrukking, die men hier niet begrijpt. (Nieuw Israelietisch weekblad, 21/02/1992)
• (Justus van de Kamp & Jacob van der Wijk: Koosjer Nederlands. 2006)
• (Van Dale Modern Bargoens Woordenboek. 2009)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)
2) (1988) (Vlaanderen, scheldw.) (meestal meervoud) socialist; rooie*. De tegenhanger van de sos is de tsjeef*.
• In gansch de streek hebben de sossen nooit anders gedaan dan de werklieden verkocht en verraden (...) (Jean-Marie Lermyte: Geworteld en vertakt: de christelijke arbeidersbeweging in Izegem tot 1940. 1988)
• Hij was als gemeentearchitect aangesteld door de sossen. (Clem Schouwenaars: Oktober, Maud Folcke. 1989)
• Ben je het zoveelste gat van de sossen of de blauwvoeten of de groenteboeren en er is niets wat je ertegen kunt dóen. (Tom Lanoye: Het vroegste vitriool: 1983-1993)
• …. en kijk maar uit of de sossen draaien je in de doos en dan zit je morgenvroeg met tien triljoen triljard administratieve formaliteiten in een hok op de questura vooraleer ze je weer willen loslaten… (J.M.H. Berckmans: Taxi naar de Boerhaavestraat. 1995)
• (Edmond Cocquyt: Nieuw Gents Idioticon. 1995)
• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)
• Sossen. zn. (nv.) nog vaak gehoorde volkse afkorting voor 'socialisten'. Oei, die mens is al zoevuil jare ba de sosse, wiste ga na n-ie ? zie ook: 'sussen' (= katholieken). (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• Eerst leerde hij de sossen canvassen. Nu zorgt hij ervoor dat ze opnieuw 1 mei vieren. (de Standaard, 02/05/2003)
• Sannen, niet zo groen meer en vertrokken naar de sossen. (www.radio1.be, 19/02/2004)
• (Tony Rombouts & Bert Bevers: Antwaarps Nederlands Woordenboek. Vierde herziene druk. 2006)
• Het wordt de gemeenteraad waarop Frans Van Acoleyen de PVDA-motie om de belasting te begraven inleidt met een speech die de sossen tot saucissen vermaalt en het publiek uit de bol doet gaan. (Thomas Blommaert: Ik was nog nooit in Zelzate geweest. 2010)