Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 11-09-2023

snaphaan

betekenis & definitie

1) (17e eeuw, vero.) (euf.) mannelijk geslachtsdeel. Eigenlijk: ouderwets geweer met een lont. Wapens doen vaak dienst als metafoor voor de penis, bijv. degen, lans, speer enz. Zie ook magazijn*.

• Ach bruigom, 't manuaal
leer haar in stomme taal
opdat zij op het trommelslag
de snaphaan handelt als een vlag... ( Gekroon Batavia. 1767)

2) (16e eeuw, vero.) (meestal voorafgegaan door rare) rare vent; vreemde snoeshaan.

• Die Schikaneder moet ook al een rare snaphaan geweest zijn. (Het Leeskabinet. 1865)
• Onze voorouders bedoelden met snaphaan een geweer dat door middel van een haan met vuursteen werd afgeschoten. Althans die verklaring geeft Van Dale naast die van een oude Gelderse munt, een knietje onder de ra, een vrijbuiter of rover te paard, en een snoeshaan, zoals in de uitdrukking 'Je bent een rare snaphaan'. (NRC Handelsblad, 28/01/1988)

3) (16e eeuw) (< Dui. Schnapphahn) vrijbuiter; rover te paard.

• Roovers, snaphanen, die elcken grieven, Die steden dreyghen met valschen brieven. (A. Bijns: Refereinen. 1526-1567)
• Mer als wij quamen bij rosendaelsaghen wij twee snaphanen an comen stoten te paerde ende een te vuet, niet weetende wat haer begheerten was… (Arent Willemsz.: Bedevaart naar Jerusalem in 1525. 1884)